-
Het Onttroningslied
Het verheugt mij als eerste in Nederland de tekst te mogen vrij geven van het Onttroningslied. Jawel, Crepuscult heeft de primeur! De melodie is geschreven door de componist John Wanklank. Zoals bekend gaat het gerucht rond dat hij plagiaat zou hebben gepleegd, dat de melodie gejat zou zijn van “Vluchten kan niet meer”, maar ik kan u verzekeren dat dit een ongefundeerde aantijging betreft.
Bij deze kan ik ook onthullen dat er vocale bijdragen zijn te verwachten van vooraanstaande artiesten als Danko Borsalino, Paul de Geeuw, Trijntje Schaamluis en de rappers Bami Bal en Bange Franz. De tekst heb ik in de gauwigheid door genomen, en ik kan er niet omheen dat het hier en daar grammaticaal uit de bocht vliegt, maar goed, wat kan je ook verwachten als Daphne Stekkers er aan mee heeft geschreven.
Speciaal voor de geharde republikeinen, is hier de ongecensureerde liedtekst te lezen!
ONTTRONINGSLIED
Daar sta je dan
Alleen
Jouw nachtmerrie
Niets om je daar op voor te bereiden
Je beloofde dat je alles zou weg geven
Iedere misstap die je zette die leidde naar hier
En kijk om je heen
Je onderdanen lopen niet met je mee
Door de regen en de wind
wil ik niet meer naast je blijven staan
Ik kerm als je toch weer naar me komt
Je bent gewaarschuwd want
Ik zal je wraken als jij slaapt
Hou je gegijzeld zo lang als ik leef
Een verloren strijd, twee verloren levens
We staan tegenover elkaar, stop met smeken
Een veldslag, hoor ons dierlijk schreeuwen
Op elkaar, en tegen elkaar, in de modder en de regen
Jij tegen mij, borsten geplet
Jij, een kat in het nauw, je hebt het verbruid
En hoe vilein ik ook ben
Jouw misdaden zijn nog altijd groter
Je komt niet onder me uit
Dat lukt je niet, mijn beste vijand
Je pa, noch je opa
Zijn er hier voor je, in de wind en regen
Niemand die achter je is blijven staan
Ik braak op een vaandel met jouw naam
En ik beroof jou van jouw faam
Want ik breek een dijk met m’n blote handen
En zeg dat jij het hebt gedaan
Laat het leven als het water overstroomt
Waar mijn hart zo naar verlangt
Ik zal niet rusten tot het waar geworden is
En als je ooit nog boven komt
Gered door de slaven van de macht
Vrees dan het naken van de nacht
Ik zal je bestrijden als een leeuw
Tot het jou aan alle moed ontbreekt
Geen koning zo lang als ik leef
De W van Willem
Niet meer dan drie vingers in de lucht, kom op zeg
De W van Willem is de W van de Witte vlag
Heel Oranje geeft zich over
De W van wijwater waarin wij zeiken
We houden het niet droog, het stroomt
door de gaten van je vermaledijde dijken
De W van Waarom wij nog moeten bidden
Voor een god die niet bestaat in ons midden
De W van Willem
De W van Wat? Weer die stamppot op tafel?
niet te vreten!
De W van altijd willen winnen
Zonder gewetensbezwaar, zonder te bezinnen
De W van wij zijn Wezenloos
Voor ons zelf en tegen elkaar
En dus jammeren we vandaag van
Door de regen en de wind
wil ik niet meer naast je blijven staan
Ik kerm als je toch weer naar me komt
Je bent gewaarschuwd want
Ik zal je wraken als jij slaapt
Hou je gegijzeld zo lang als ik leef
Laat het leven als het water overstroomt
Waar mijn hart zo naar verlangt
Ik zal niet rusten tot het waar geworden is
En als je ooit nog boven komt
Gered door de slaven van de macht
Vrees dan het naken van de nacht
Ik zal je bestrijden als een leeuw
Tot het blauwe bloed kapituleert
Geen koning zo lang als ik leef
-
De Titanic die zonk in 1943
Nazi-propaganda minister Joseph Goebbels was regisseur James Cameron ruim 50 jaar voor met ambitieuze plannen voor een film over de Titanic-ramp. In 1943 kwam de film op ramkoers uit. De metafoor van de scheepsramp bleek in meerdere opzichten van toepassing op de film zelf.
Door Eelko Schmeits
Wanneer men het lot probeert in te denken dat het schip Titanic en zijn passagiers in 1912 was beschoren, is het moeilijk voorbij te gaan aan de impact van de film Titanic (1997). Of de film historisch accuraat was of niet, deze met Oscars overladen film gaf een nieuwe, zelfs bepalende cinematografische dimensie aan de collectieve herinnering van de historische ramp.
Probeer Leonardo en Kate uit je gedachten te houden denkend aan de Titanic, het is nog niet eens zo eenvoudig.
De ironie van de geschiedenis
In de obscure wateren van de filmgeschiedenis ligt het wrak van een Duitse filmversie uit 1943. Deze film vertoont opvallende parallellen met de versie van 1997. Bepaalde verhaallijnen lijken sterk op elkaar. De historische context van deze film spreekt eveneens tot de verbeelding. Titanic (1943) is een film met een verborgen geschiedenis, letterlijk en figuurlijk verbonden met de tragiek van de Tweede Wereldoorlog, en toonbeeld van hoe megalomane ambities averechts kunnen uitpakken. Hoe het thema van een film – het zinken van de Titanic – ironisch genoeg ook van toepassing is op de film zelf.
Een gezonken film
Gedurende WOII rolden talloze anti-Britse propagandafilms uit de Duitse filmfabriek. Instigator Joseph Goebbels zag voor ogen dat een verfilming van de ramp met de Titanic het ideale vehikel zou zijn voor het afschilderen van Engeland als een natie in zwang van zelfvernietigende kapitalistische excessen.
De film moest het vlaggenschip worden van de Duitse propagandafilm. Kosten noch moeite werden gespaard.
De moeizame productie van deze ambitieuze film voorspelde echter niet veel goeds. Herbert Selpin (1902-1942), die door Goebbels was aangewezen om de film te regisseren, kon zich niet verenigen met het pamflettistische scenario, en was zelfs zo onvoorzichtig tegenover de filmcrew kritiek te uiten op de Duitse marine.
Selpin werd door de Gestapo gevangen genomen en op 31 juli 1942 zou hij volgens de officiële lezing van de Nazi-autoriteiten zelfmoord hebben gepleegd in zijn cel. Waarschijnlijk heeft Selpin de hoogste tol moeten betalen voor zijn vrijmoedige uitspraken.
Hitler en Goebbels op de set van Titanic (foto: Bundesarchiv)In de ban
Na de dood van Selpin werd een andere minder getalenteerde filmmaker aangetrokken om de film af te maken. Deze allesbehalve ideale omstandigheden zullen vast hebben bijgedragen aan de onevenwichtige kwaliteit van het eindproduct. Goebbels maakte zich in de tussentijd niet alleen zorgen over de merites van de film. Hij maakte zich zorgen over het mogelijk averechtse effect van de massapaniek scenes op het Duitse filmpubliek, dat in het dagelijkse leven al te lijden had van de luchtaanvallen van de geallieerden.
De première vond curieus genoeg plaats in Parijs, 1943. Vervolgens besloot Goebbels de film terug te trekken uit de distributie. Pas in 1949, vier jaar na afloop van WOII, zou de film op een bescheiden schaal vertoond worden in Duitsland. Om vervolgens in de ban te worden gedaan door de geallieerde mogendheden. Pas in 2005 verscheen een ongecensureerde versie op dvd.
Twee scenes uit de nazipropagandafilm Titanic uit 1943. (foto’s: Flickr/Puppetmister)Het schip dat twee keer zonk
Om de filmische illusie van de Titanic-ramp op het witte doek zo realistisch mogelijk te laten overkomen, werden diverse scenes opgenomen op een bestaand passagiersschip, de Cap Arcona. Het schip gold sinds de waterlating in 1927 als een van de grootste en luxueuze passagiersschepen van Duitsland. Gedurende WOII werd het schip ingezet in dienst van het leger. De scenes die op het dek van het schip werden gefilmd – mensen die in paniek overboord springen – zijn huiveringwekkende beelden in de wetenschap dat enige jaren later daadwerkelijk mensen in doodsangst overboord zouden springen van datzelfde schip. Op de valreep van de Duitse capitulatie werd de Cap Arcona dat geankerd was in de Lübecker Bocht, gebombardeerd door de Royal Airforce. We schrijven 3 mei 1945.
Wat de Britten schijnbaar niet wisten, was dat ongeveer 5.000 gevangenen afkomstig van het concentratiekamp Neuengamme aan boord van het schip waren. In een wanhopige poging de waarheid omtrent concentratiekampen te verdoezelen, waren de gevangenen door de SS in allerhaast uit het kamp gedeporteerd en naar het schip gejaagd. Slechts 350 gevangenen overleefden het bombardement.
Zo werd het schip dat als decor diende voor een anti-Britse propagandafilm over het zinken van een schip door Britse ‘onkunde’, gebombardeerd door dezelfde Britten. ‘Friendly fire’ is de eufemistische benaming voor deze uiterst wrange vergissing.
- Aflevering van Andere Tijden over de Ramp met de Cap Arcona
- The Titanic in myth and memory (2004) Tim Bergfelder, Sarah Street (Google Books)
- De hele film Titanic (1943) is in deze afspeellijst te bekijken:
foto’s Wikimedia en Flick
-
De koude Oorlog op het schaakbord
De schaaksport in de Sovjet-Unie was ten tijde van de Koude Oorlog een wijze van oorlogsvoering met ‘andere middelen’. De geschiedenis van het sovjetschaak weerspiegelt de opmars van de Sovjet-Unie op het wereldtoneel, en uiteindelijk ook de neergang.
Al in de jaren’20 voorzag Nikolai Krylenko (1885-1938), gevreesd aanklager tijdens showprocessen en fanatiek amateurschaker, dat de schaaksport een bruikbaar paradepaardje zou kunnen worden op het slagveld van de propaganda. Schaken was volgens hem “…een politiek wapen in de proletarische revolutie”.
De schaaksport zou dan ook een van de weinige intellectuele toevluchtsoorden worden waar intelligentsia zich relatief ongemoeid konden ontplooien. Voor menigeen betekende het zelfs een warm bad van privilege en patronage. Deze voorrechten hadden echter een prijs: uit de pas lopen van de partijlijn was uit den boze op straffe van uitsluiting van toernooien, of, in sommige schrijnende gevallen, nog veel erger dan dat.
Vanaf de jaren ’30 werd van staatswege een semiprofessionele schaakcultuur gestimuleerd die al snel tot internationale successen zou leiden. In 1948 werd Michail Botvinnik de eerste wereldkampioen schaken die uitkwam voor de Sovjet-Unie.
De schaakhegemonie van de Sovjet-Unie was daarmee gevestigd, getuige de waslijst aan wereldtitels van 1948 tot aan de ineenstorting van de Sovjet-Unie. De sterkste sovjetschakers leken als vanzelfsprekend een abonnement te hebben op de wereldtitel.
De bemoeienis van de KGB
Een jonge schaker uit de Verenigde Staten, Bobby Fischer (1943-2008), lukte het echter in 1972 de hegemonie van het sovjetschaak – voor even – te doorbreken. Fischer versloeg regerend wereldkampioen Boris Spassky in een legendarische match gehouden in Reykjavik: een tweestrijd die niet van Koude-Oorlogretoriek was ontdaan. Fischer werd in de Amerikaanse media bejubeld als een moderne David die Goliath versloeg, het individu dat een log bureaucratisch systeem wist te verslaan. De machthebbers in de ivoren torens van het Kremlin waren uiteraard ‘not amused’. Het was dan ook geen toeval dat de KGB in de jaren’70 zich intensief ging bemoeien met het herstellen van de sovjethegemonie in de schaaksport.
Hoe ver de KGB ging om de uitslag van matches om de wereldtitel te beïnvloeden bleek tijdens de tweekampen om de wereldtitel tussen Anatoly Karpov en Victor Kortsjnoi in 1978 en 1981. Anatoly Karpov die in 1975 de wereldtitel overnam van Fischer, was de nieuwe ster aan het firmament van de sovjetschaak. De dissident Victor Kortsjnoi ontvluchtte de Sovjet-Unie in 1976 vanwege onenigheid met de sovjetschaakbond over onder meer de toelating tot internationale toernooien. Uiteraard zou het groot gezichtsverlies betekenen voor de Sovjet-Unie als persona non grata Kortsjnoi de wereldtitel zou veroveren.
De psychologische oorlogsvoering over en weer achter de schermen spreekt in al zijn verbijsterende details en sensationele anekdotes nog steeds tot de verbeelding. Bizarre taferelen als paragnosten die werden ingezet om de tegenstander mentaal te ontregelen, waren aan de orde van een wedstrijddag. De KGB ging zelfs zover de zoon van Kortsjnoi, Igor, gevangen te nemen tijdens beide evenementen, overduidelijk om de druk op Korstjnoi nog verder op te voeren.
Codenaam ‘Raoul’
In het ophefmakende boek The KGB plays Chess (2010) wordt geopperd dat Karpov zelf een KGB-agent was. De codenaam die de KGB Karpov zou hebben meegegeven was blijkbaar ‘Raoul’. De bewijsvoering is nogal dun aangezien deze hypothese vrijwel volledig rust op verklaringen van enkele betrokkenen.
Of Karpov en ‘Raoul’ een en dezelfde zijn is dus maar de vraag, maar onmiskenbaar bestonden er innige banden tussen Karpov en de Brezjnev-entourage en waarschijnlijk ook met de KGB. Karpov was een loyale volgeling van de partijlijn en bovendien een van de meest getalenteerde schakers van de 20ste eeuw; een belangrijke pion om te koesteren voor de partijleiding. De razendsnelle opkomst van de bevlogen, grillige en begaafde jonge schaker Gary Kasparov (1963) stelde de apparatsjiks in de sovjetschaakwereld voor een probleem: hoe te voorkomen dat Kasparov staatslieveling Karpov van de troon zou stoten.
Een loopgravenoorlog
In 1984 speelden Karpov en Kasparov in Moskou voor het eerst tegen elkaar om de wereldtitel schaken. Karpov kende een vliegende start met een aantal overwinningen (5-0). Kasparov wist zich echter te herpakken in de latere stadia van de match. En met drie winstpartijen (5-3) leek hij weer volop in de race te zijn. Het was een loopgravenoorlog gezien de grote hoeveelheid remises. De slijtageslag – mentaal en fysiek – begon Karpov langzaam op te breken. Na 48 afmattende partijen besloot Florencio Camponanes, voorzitter van de Wereldschaakbond FIDE, de match te staken.
Deze ongebruikelijke beslissing werkte speculaties in de hand dat Camponanes gezwicht zou zijn voor de druk van de KGB om een ongewenste nederlaag van Karpov te voorkomen. In The KGB plays Chess wordt zelfs gesuggereerd dat Camponanes nauwe banden onderhield met de KGB.
Kasparov (links) en Karpov tijdens de match om het wereldkampioenschap schaken in 1985.
Perestrojka
Een nieuwe match tussen de twee grootmeesters werd georganiseerd in 1985. Wederom in Moskou. De politieke constellatie in de Sovjet-Unie was echter anders dan in het jaar daarvoor: in maart 1985 werd Gorbatsjov de nieuwe partijleider. Ten tijde van de tweede match tussen de twee K’s lanceerde hij zijn hervormende Perestrojka-beleid. Kasparov, die zijn eerste boek zou opdragen aan Gorbatsjov, kon rekenen op de morele steun van de nieuwe machthebbers in Moskou. Van symbolische betekenis was dan ook de aanwezigheid van de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Edoeard Sjevardnadze bij de openingsceremonie.
De match van 1985 werd deze keer beperkt tot 24 partijen. De tweekamp was van hoog niveau en tot en met de allerlaatste partij konden beide kemphanen aanspraak maken op de wereldtitel. Uiteindelijk zou Kasparov die laatste partij winnen, waarmee hij voor het eerst wereldkampioen werd op 22-jarige leeftijd.
In 1986, 1987 en 1990 zouden Karpov en Kasparov nog drie matches tegen elkaar spelen. Wederom waren de grootmeesters aan elkaar gewaagd, maar als uitdager bleek Karpov niet in staat zijn jongere rivaal te verslaan, ook al scheelde het iedere keer niet veel.
Eindspel
Met de ineenstorting van de Sovjet-Unie en de versnippering van staten die voorheen tot de Sovjet-Unie behoorden, verdween eveneens de vanzelfsprekende suprematie van Rusland in de schaakwereld. Rusland behoort nog steeds tot de sterkste schaaklanden, maar schakers uit andere landen dingen ook weer volop mee om de hoogste eer. Sinds 2007 is Viswanathan Anand uit India de te kloppen wereldkampioen.
Verder lezen en kijken
- Boek: The KGB plays Chess (Russell Enterprises 2010), Boris Gulko, Vladimir Popov, Yuri Felshtinsky en Viktor Kortsjnoi
- Boek: White King and red Queen (Atlantic Books 2007), Daniel Johnson
- Boek: Soviet Chess 1917-1991 (McFarland 1999), Andrew Soltis
foto’s: Wikimedia (cc)
Oorspronkelijk gepubliceerd op Geschiedenisbeleven.nl, 7 juli 2011
-
De Vietnamoorlog volgens Hollywood
De Vietnamoorlog veranderde de thematiek van de oorlogsfilm in Hollywood voorgoed. Niet langer was oorlog louter entertainment, het decor van spannende avonturen, maar voortaan stond de horror van oorlog centraal. Anti-helden worden de nieuwe helden.
Ten tijde van de Vietnamoorlog (1959-1975) stonden de studiobazen in Hollywood niet te springen om hun handen te branden aan controversiële films over de Vietnam oorlog, gelet op de maatschappelijke beroering in de Amerikaanse samenleving. Liever maakte men films over het voor Hollywood veilige onderwerp van de Tweede Wereldoorlog. Films over Amerikaanse heldendaden in de strijd tegen het Derde Rijk, zoals in The Dirty Dozen (1967) en Patton (1970), waren nog immens populair.
‘Wilde Oosten’
De exemplarische Vietnam film van die tijd was The Green Berets (1968) met John Wayne in de hoofdrol. Wayne was in de ogen van vele Amerikanen een icoon; dé ideale onverschrokken Amerikaanse held. Een heldenstatus die Wayne toekwam door zijn glansrijke optredens in talloze populaire westerns.
The Green Berets was in velerlei opzichten dan ook een veredelde western, getransporteerd naar het ‘Wilde Oosten.’ De indianen maakten alleen plaats voor de ‘nieuwe wilden’: de Vietcong strijders.
Kortstondige paleisrevolutie
In de loop van de jaren’70 stak kortstondig een andere wind op in Hollywood. De spirit van de jaren’60 drong alsnog door tot de hoogste kringen in Hollywood. Filmmakers genoten aanzienlijk meer artistieke vrijheid dan voorheen.
Alle stoplichten stonden plots op groen voor geëngageerde films over het nationale trauma van Amerika in de jaren’70: het verlies van de Amerikaanse ‘onschuld’ in Vietnam. Onder dit voor filmmakers gunstige gesternte kon Francis Ford Coppola dan ook redelijk ongemoeid werken aan zijn eigen ambitieuze Vietnam epos, Apocalypse Now (1979).
The Horror, The Horror…
Apocalypse Now blijft overeind staan als een indrukwekkend fatalistisch drama. Een moderne parabel over een kapitein van het Amerikaanse leger die op een missie is gestuurd om een krankzinnig geworden kolonel in het duistere hart van de Vietnamese jungle uit te schakelen. Niet alleen de kolonel blijkt krankzinnig; de suggestie ligt er duimendik op dat niemand ontsnapt aan de waanzin van oorlog.
De kolonel, onvergetelijk neergezet door Marlon Brando, is een doorgedraaide John Wayne figuur, gepijnigd door het meemaken van de ware verschrikkingen van oorlog, wiens famous last words tot op de dag resoneren in beschouwingen over de Vietnamoorlog: “The Horror, The Horror…”
De Erfenis van Apocalypse Now
In de jaren’80 en ’90 verschenen talrijke bekende en minder bekende Hollywood films met een kritische kijk op de Vietnamoorlog. Oliver Stone maakte bijvoorbeeld naam met maar liefst drie Vietnam films. Zijn grootste succes was Platoon (1986), losjes gebaseerd op zijn eigen ervaringen als voetsoldaat in Vietnam, waarin Stone een niet bepaald flatteus beeld schetst van de mentaliteit en moraliteit binnen een intern verscheurd peloton infanteristen.
Met Born on the Fourth of July (1989) vertelt Stone het levensverhaal van de veteraan Ron Kovic die gedesillusioneerd terugkeerde uit Vietnam om een onverschillig ontvangst in Amerika te ervaren, en zich uiteindelijk te ontpoppen tot een van de meest prominente voorvechters van het beëindigen van de Vietnamoorlog. Vervolgens sloot Stone zijn Vietnam trilogie af met Heaven and Earth (1993). Inhoudelijk gezien is deze film nog zijn grootste waagstuk: de Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam bezien door de ogen van een Vietnamese vrouw.
Stanley Kubrick maakte eveneens een indringende film over Vietnam: Full Metal Jacket (1987). Een verontrustende donkere komedie waarin getoond word hoe jonge rekruten worden gedrild tot gewetenloze moordmachines. Een thema dat eveneens in Casualties of War (1988) aan de kaak wordt gesteld. Deze film draait om een schrijnend drama dat erg doet denken aan het bloedbad aangericht in het dorpje My Lai in 1968, waarbij honderden onschuldige Vietnamezen werden gedood.
God bless America
Enige maanden voordat Apocalypse Now de bioscopen bereikte, verscheen misschien wel de meest controversiële Vietnam klassieker: The Deer Hunter (1978). Een film die net als Apocalypse Now gegrift zou raken in het collectieve bewustzijn van Amerika, ook al was de politieke lading geheel anders.
The Deer Hunter schetst een aangrijpend portret van een hechte groep vrienden uit een arbeidersmilieu op de vooravond van hun uitzending naar Vietnam. De gruwelen van de oorlog laten zware psychische wonden na bij eenieder. De soldaten worden voornamelijk geportretteerd als onschuldige slachtoffers van de oorlog, en in het bijzonder van sadistische Vietcong strijders.
Aan het einde van de film komen de overlevenden samen om uit volle borst God bless America te zingen. Uit het hart. Zonder enige ironie.
Deze memorabele scene raakte een gevoelige snaar bij een gedeelte van de silent majority in Amerika, gefrustreerd door het verlies van wat een gerechtvaardigde oorlog leek in de context van de Koude Oorlog. Tegenstanders walgden van wat zij zagen als sentimenteel patriotisme en bekritiseerden de film vanwege vermeend historisch revisionisme. De verhitte gemoederen bij de ontvangst van The Deer Hunter toonde dan ook aan hoezeer de afloop van de Vietnamoorlog het land had verdeeld.
Gekrenkt patriotisme
In de loop van de jaren’80 verschenen talrijke films waarin een vergelijkbaar sentiment van gekrenkt patriotisme wordt uitgedragen, met een nog grotere schijn van geschiedkundige vervalsing. De vaandeldrager was onmiskenbaar Sylvester Stallone, hoofdrolspeler in de illustere Rambo films. In Rambo: First Blood Part 2 (1985) keert de ultieme vechtmachine John Rambo terug naar Vietnam om gevangen gehouden prisoners of war te bevrijden uit de handen van sinistere Noord-Vietnamezen onder het motto: “To win this time!”
Het succes van de Rambo films was enorm, niet alleen in commercieel opzicht, maar ook ideologisch gezien. Ronald Reagan prees de Rambo-mentaliteit aan als een typerende Amerikaanse deugd. Veel jongetjes opgroeiend in het video-tijdperk van de jaren’80, slechts vaag bekend met de geschiedenis van de Vietnamoorlog, spiegelden zich maar al te graag aan Rambo, de vleesgeworden superheld die niet met zich laat spotten. Een held zoals John Wayne die was voor jongetjes in de jaren ’50 en ’60.
De behoefte aan helden en heldendom blijkt onstilbaar, zelfs als een oorlog alleen maar slachtoffers kent.
foto’s: Wikimedia & Flickr (cc)
Oorpronkelijk gepubliceerd op Geschiedenisbeleven.nl
-
De liefste machine ooit uitgevonden
Willem Frederik Hermans hield er twee bevallige maitresses op na, twee wonderlijke wezens waarover hij met liefde heeft geschreven: de kat en met een licht streepje voor, de schrijfmachine. De liefste machine ooit uitgevonden. Onder deze toepasselijke titel, ontleend aan een passage in de roman Uit Talloos veel miljoenen, werd in 1996 de collectie schrijfmachines van Hermans tentoongesteld. Hermans had zich over de machines ontfermd, hen gered van het armzalige lot roestig te moeten weg kwijnen op vlooienmarkten in verregende steden als Brussel en Parijs. Hij nam ze op in een harem van schrijfmachines, ongeveer 160 genotsmachines in totaal. Zoals dat vaak gaat in een harem, draaiden de rollen om toen de behaagzieke schrijfmachines begonnen te zeuren tegen de schepper van het sadistische universum. Het ging zelfs zover dat Hermans stemmetje begon te horen: “Ik, ik, ik, ik ook ‘ns een meesterwerk schrijven! Dan krijg ik gewetensbezwaren. Het liefst schrijf ik op al mijn schrijfmachines tegelijk.”(interview met WFH, Trouw 6 februari 1993).
In hetzelfde interview waarin hij bovenstaande onthulling deed, verklapte Hermans dat hij graag eens een boek wilde schrijven met de titel ‘De genetica van de Schrijfmachine.’ Een geschiedenis van de schrijfmachine vanuit een darwinistisch oogpunt. De machine als organisme. Een interessante benadering die in de film Naked Lunch resoneert. Deze film is losje gebaseerd op het leven van junkie/schrijver William S. Burroughs en zijn cultroman Naked Lunch. Een natte droom van een film voor avontuurlijk ingestelde schrijfmachine-fanaten. In Naked Lunch verzeilt een schrijver, genaamd Bill Lee, in de Interzone, een plaats waar waan en werkelijkheid door elkaar heen lopen. Daar waar schrijfmachines muteren in insectoïde verschijningsvormen, en zelfs erotische organen ontwikkelen. Voor de ware liefhebber dus! Onvergetelijk is de scene waarin de Clark-Nova schrijfmachine van Bill Lee, de Martinelli typemachine van een rivaliserende schrijver vermoordt. De scene illustreert hoe schrijver en schrijfmachine partners in crime kunnen worden, een subversieve alliantie in Burroughs’ nachtmerrieachtige verbeelding. De namen van de schrijfmachines in Naked Lunch klinken als een klok, en lange tijd nam ik dan ook aan dat de Clark-Nova (“It has mythic resonance“), de Martinelli en de Krupp Dominator (voor al uw sado-masochistisch typewerk) daadwerkelijk bestonden, tot ik er onlangs achter kwam dat deze namen uit de duim zijn gezogen! Overigens heeft Burroughs het manuscript van Naked Lunch niet zelf getypt, maar hij heeft dat laten doen door een ghost typist, ene Jack Kerouac. Dezelfde schrijver die zijn Beat klassieker On the Road typte op een ellenlange rol papier. Ideaal om maar door te blijven typen, uren achter elkaar, vooral als de stream-of-consciousness koorts je te pakken heeft.
In juli 1974 keerde Paul Auster terug in New York na een verblijf in Europa. Bij het uitpakken van zijn baggage, ontdekt hij dat zijn Hermes schrijfmachine de vlucht niet had overleefd, onherstelbaar beschadigd. Zoals dat gaat volgens de Austeriaanse wetten van het toeval markeerde dit droeve incident het begin van een herboren schrijversleven. Mr. Coincidence kon zich geen nieuwe schrijfmachine veroorloven, want hij had geen cent meer. De droom van een glorieuze schrijverscarriere leek verder weg dan ooit. Enige dagen later ontmoette hij een vriend op een feestje. Deze vriend verkocht Auster tegen een vriendenprijsje een Olympia schrijfmachine. Iedere woord dat Auster sinds 1974 heeft geschreven, is getypt op die ene onverwoestbare Olympia. Auster heeft uiteindelijk een boekje geschreven over de bijzondere relatie met zijn schrijfmachine: The Story of my Typewriter. De Olympia inspireerde de kunstenaar Sam Messer. De eerste blik op de schrijfmachine was als liefde op het eerste gezicht. Met talloze schilderijen, tekeningen en foto’s waarop de Olympia is vereeuwigd als resultaat. Meegesleept door het enthousiasme van zijn kunstbroeder begon Auster zich te realiseren dat zijn schrijfmachine meer was dan een machine. De Olympia werd een persoonlijkheid. Een machine met verlangens en stemmingen. De beste vriend van homo scriptorus.
Sam Messer, Mr Coincidence (Paul Auster) 1999
-
Een sinistere dag
Vandaag is het vrijdag de 13de. En 13 augustus is eveneens ‘dag van de Linkshandigen’. Om het feest compleet te maken viert Fidel Castro vandaag ook nog eens zijn 84ste verjaardag. Castro is een ambidexter, wat betekent dat hij zowel vaardig is met de linker- als met de rechterhand. Hij overleefde de ambtstermijnen van maar liefst vier linkshandige Amerikaanse presidenten (Gerald Ford, Ronald Reagan, George H.W. Bush en Bill Clinton). En dan laat ik nog hors concours de zittende linkshandige president van de Verenigde Staten, Barack Obama. De linkshandige dynastie kwam bij de laatste verkiezingen overigens niet in gevaar, want zijn tegenstrever John McCain, geloof het of niet, is eveneens linkshandig! Dus linksom of rechtsom, de linkerhand wint (bijna) altijd. De vraag dringt zich op waarom opvallend veel Amerikaanse presidenten hun decreten met de linkerhand ondertekenen. Zou het slechts toeval zijn? Ongeveer 10% van de (Amerikaanse) bevolking is linkshandig, terwijl vijf van de zeven laatste presidenten (inclusief Obama) southpaws waren. Ik ben geen kei in kansberekeningen, maar dit is toch wel een opmerkelijk proportioneel verschil, die niet enkel toegeschreven kan worden aan toeval. Men zou kunnen aanvoeren dat linkshandigen wellicht beschikken over een mysterieuze x-factor dat net het verschil maakt in de hoogste politieke arena. Daar heb ik zo mijn vraagtekens bij. Ronald Reagan wordt bijvoorbeeld niet herinnerd om zijn buitengewone intellect of scherpzinnigheid, eigenschappen waarmee linkshandigen iets beter bedeeld zouden zijn. Reagan was in mijn ogen juist de archetype van de rechtshandige man, maar toegegeven, deze gedachte komt waarschijnlijk voort uit mijn linkshandige vooringenomenheid en trots.
Of zou er dan toch een sinister complot van linkshandigen zijn in de hoogste kringen van Washington dat zich zelfs uitstrekt over partijlijnen (met ambidextere lijntjes getrokken naar Havana)? Hoe bizar dit ook mogen klinken, het idee is misschien toch niet helemaal gaga. Haal de beelden maar terug van de inauguraties der presidenten. Wanneer een nieuw gekozen president de ‘Oath of Office’ aflegt, rust de linkerhand op de bijbel. De symboliek is evident: de linkerhand van een linkshandige op de bijbel is als een rituele bezegeling van een monsterverbond. Het sinistere verenigt zich met het goddelijke. “In God We Trust”. Ja, logisch. God is linkshandig.
-
Het Marlboro Man-syndroom
Tientallen opgerookte sigarettenpakjes terug in de tijd heb ik mij gestort op het uitwerken van een blauwdruk voor een novelle: Het Marlboro Man-syndroom. De fundamenten werden gelegd, maar het heien in mijn hoofd is voortijdig gestopt. De bouwplaats ligt er verlaten bij, bezaaid met stompjes van opgerookte Marlboro’s. De bouwwerkzaamheden van de zo strak als een lucifer gestroomlijnde constructie zijn voor onbepaalde tijd stilgelegd door een slepend conflict tussen de architect en de bouwer. Verschillen van inzicht in de verwezenlijking van het fabelachtige ontwerp hebben helaas geleid tot een patstelling der geesten.
De afmattende schaakpartijen met mijn eigen George Stark, de Dark half, eindigen meestal in ressentimentvolle remises. Wanneer ik opkijk van het schaakbord en probeer mijn tegenstander te verleiden tot een dodelijk staarduel, in de ijdele hoop hem door het priemen van mijn ogen te dwingen zijn koning om te leggen, zie ik niets anders dan een schim gehuld een wolk van tabaksrook, en dan realiseer ik me plots wie ik tegenover me heb: de man met het Marlboro Man-syndroom.Ooit in een vergeten bioscoopzaal, zag ik de Marlboro Man figureren in een reclameblok voorafgaande aan een voorstelling van Harley Davidson and the Marlboro Man. Het moet een van de laatste keren zijn geweest dat ik de Marlboro Man zag opdraven in zijn natuurlijke biotoop, een prairie van popcorn en plastic gewatteerd in nuit américaine licht (niet veel later, in 1996, werd de tabaksreclame verboden in de Nederlandse bioscopen). Toendertijd was ik me niet bewust van de wrange ironie: de Marlboro Man te aanschouwen als een sideshow freak in het voorprogramma van een film waarin het Marlboro Man imago werd gekaapt voor het resusciteren van Don Johnson’s zieltogende acteercarrière. Destijds was ik me eveneens niet bewust van de dramatische lotgevallen van de mannelijke modellen die de Marlboro Man over diverse decennia een ‘iconische representatie’ gaven. Maar liefst drie voormalige Marlboro Mannen stierven aan longkanker. Levens uitgedoofd door het aansteken van de ene Marlboro met de andere. De Marlboro Man vloek was dan ook de inspiratie voor de lugubere bijnaam van de Marlboro sigaretten: Cowboy killers. Wayne McLaren, de Marlboro Man van het jaar 1976, zette zich tegen het einde van zijn leven zelfs actief in voor de anti-roken lobby, waarop Philip Morris, het sigaretttenimperium achter de merknaam Marlboro, in een publicitaire tegenaanval het valse bericht de wereld in stuurde dat McLaren nooit model zou hebben gestaan voor de Marlboro Man campagne van 1976.
De verborgen geschiedenis van de Marlboro Man was een geschiedenis van gefragmenteerde in rook opgaande identiteiten. De illusie van een identiteit is de ware identiteit van de Marlboro Man. Zoals de identiteit van de mysterieuze naamloze Cigarette Smoking Man in de tv-serie The X-files een illusie van een identiteit was. Het was dan ook zeer toepasselijk dat de Cigarette Smoking Mansigaretten rookte van het fictieve merk Morley, een verbastering van Marley, oftewel Marlboro. Ik zou graag eens een Morley willen roken, misschien helpt het me wel af van het Marlboro Man-syndroom.
-
Melville & Melville
In het Natuurhistorisch Museum Rotterdam worden later dit jaar (reconstructies van) delen van de Leviathan melvillei tentoongesteld: een fossiel van een Miocene roofpotvis, in 2008 ontdekt in de Pisco-Ica-woestijn aan de zuidkust van Peru. De welluidende naam van deze über-potvis, die zich voedde door baleinwalvissen te verorberen met zijn buitengewoon krachtige kaken en kolossale tanden, is uiteraard een ode aan het ultieme walvisboek Moby Dick en zijn auteur Herman Melville. Ongetwijfeld zal in een lade ergens ter wereld een referaat van een student maritieme letterkunde rusten waarin de hypothese wordt opgeworpen dat Melville zelve, o ironie, de gevreesde witte potvis is van de moderne Amerikaanse literatuur (figuurlijk gesproken natuurlijk). Van John Steinbeck tot Don deLillo: vele vermetelen trachtten de ‘Great American Novel’ te schrijven, maar alle pogingen waren en zijn uiteindelijk gedoemd schipbreuk te lijden op die machtige ijsberg, de ongenaakbare Leviathan van de Amerikaanse literatuur, Moby Dick.
De invloed van Herman Melville strekte zich veel verder uit dan de frontier van de Amerikaanse cultuur. Verder dan de Amerikaanse territoriale wateren. Verder tot aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Tot in het gentille Frankrijk. Tot in de belevingwereld van ene Jean-Pierre Grumbach. Deze fransman geboren in 1918 raakte tijdens de Tweede Wereldoorlog verzeild in het Franse verzet en adopteerde als zijn nom de guerrede naam ‘Melville’: een eerbetoon aan zijn literaire held Herman Melville. Na de bevrijding wijdde hij zich aan zijn grootste liefde, de cinema, en sindsdien heeft de wereld hem leren kennen als de filmregisseur Jean-Pierre Melville. Het zou te ver gaan aan de levenswandel van beide Melvilles een grote mate van synchroniciteit toe te dichten, maar daarentegen zijn er weldegelijk overlappende thema’s aan te wijzen in hun werk .
Mijns inziens was Le Samourai (1967) Jean-Pierre Melville’s beste film en vermoedelijk ook zijn meest persoonlijke: een onovertroffen cinematische meditatie over fatalisme, eenzaamheid en de ‘esthetiek van de leegte’. Door in te zoomen op de subtext van Le Samourai zal ik proberen aan te tonen dat er thematische dwarsverbanden bestaan tussen Le Samourai en Moby Dick, ook al is de context van beide vertellingen nog zo verschillend. De Melvilles delen namelijk een fascinatie met solitaire mannen die recht op hun zelfdestructie af koersen. Beweeg uw vergrootglas daar waar ik mijn vinger leg en u zult zien.
“… Death is only a launching into the region of the strange Untried; it is but the first salutation to the possibilities of the immense Remote, the Wild, the Watery, the Unshored…” (Moby Dick, chapter 112). Dit citaat zou het In Memoriam kunnen zijn van een man verteerd door monomanie, een man die de grenzen opzoekt van wat menselijk mogelijk is om het object van zijn obsessie te vangen, een geesteshouding die zelfs voorbij doodsverachting reikt. In Moby Dick is de geobsedeerde kapitein Ahab uiteraard de personificatie van deze geesteshouding. Ook het Jeff Costello personage in Le Samourai, subliem onderkoeld vertolkt door Alain Delon, kent geen enkele vrees voor de dood. Als Costello staart naar het pistool die een collega-huurmoordenaar op hem richt, zien we in zijn ogen geen spoor van doodsangst. Het is de blik van een man die weet dat hij al ten dode is opgeschreven. De cul-de-sac plot van Le Samourai is een lange rituele voorbereiding van een aangekondigde suicide. Het fatale lot dat Costello uiteindelijk beschoren is, kondigt zich al vroeg aan, en vermoedelijk beseft Costello dat instinctief. Het enige wat nog telt is de dood lopende weg te volgen, die volgens Costello’s eigen ‘morele manifest’ niet geplaveid is op principes maar op ‘habitudes’: de code van een menselijk roofdier, een gewond roofdier, een analogie die in de openingsscene van Le Samourai al wordt gesuggereerd wanneer de volgende tekst op het scherm verschijnt: “Il n’y a pas de plus profonde solitude que celle de samouraï si ce n’est celle d’un tigre dans la jungle… peut-être...” (Er is geen grotere eenzaamheid dan die van de samourai behalve die van een tijger in de jungle…misschien…).
Het fictieve universum van Jean-Pierre Melville wordt gedomineerd door mannen. Vooral eenzame zwijgende mannen die diep weggestoken in trenchcoats in de grijze parijse regen hun noodlot achterna lopen. De eenzaamheid van Jeff Costello wordt nimmer verklaard, maar lijkt in essentie een zelfverkozen levenswijze te zijn. Leven volgens de code van de samourai. Hetgeen geillustreerd wordt door de onthechte relaties die hij heeft met de twee vrouwen in de film. Zijn grauwe appartement mist iedere uitstraling van huiselijkheid. Geen thuis, geen ankers. Op de walvisvaarder Pequod in Moby Dick speelt zelfs geen enkele vrouw een rol van betekenis. Het is een wereld van mannen onder mannen. Een universum bijeengehouden door masculiene obsessies.
De Pequod vaart over een oneindig lijkende zee – een immense open ruimte -en is tegelijkertijd gevangen in een vacuüm van fatalisme. De gestripte solitaire wereld van Jeff Costello is eveneens vacuumverpakt, soms claustrofobisch, maar vreemd genoeg ook onweerstaanbaar verleidelijk in al zijn verlatenheid. Ik noem het de esthetiek van de leegte. In Lawrence of Arabia vraagt iemand aan Lawrence waarom hij in hemelsnaam zo aangetrokken is tot de woestijn, een enorme open ruimte waar helemaal niets te vinden is. Lawrence’s antwoord was: because it is clean. Ik denk dat Jean-Pierre Melville zou hebben aangevoeld wat hij bedoelde. Hij bracht de leegte van de woestijn naar Parijs. Hij schilderde een fascinerende wereld van groezelige muren en grijze schimmen, lege gangen en lege ogen, en een gewonde tijger opgejaagd in een neon jungle.Zou in de jungle nog eens een solitaire tijger van een onbekende ondersoort worden ontdekt, dan zou het meer dan toepasselijk zijn het roofdier de naam Panthera tigris melvillis mee te geven. Als ode aan Melville, die andere Melville.
-
Inleiding in de Crepuscultiek
Laat eerst de volgende dichtregels bezinken, neem een slok Chianti wijn of twee, en lees dan verder, waarde lezer…
Non amo che le rose che non colsi
Non amo che le cose
che potevano essere e non sono
state
Ik houd slechts van de rozen
die ik niet plukte
Ik houd slechts van de dingen
die konden zijn en niet zijn geweestGuido Gozzano (1883-1916) was de felst stralende ster aan het schemerduistere firmament der crepuscolari dichters. De crepuscolari hielden zich schuil in de schaduw van de rijke Italiaanse poëzie traditie. Zij vermeden de ‘grote thema’s van het leven’ door zich vooral te richten op de vergankelijkheid der dingen. Meer dan in het fin de siècle-heden leefden zij in het verleden, en dan vooral in het verleden dat nooit was. Het lezen van de gedichten der crepuscolari is dan ook een begeesterende ervaring, alsof men injecties van onverdunde melancholie krijgt toegediend.
Een begeestering die Hubert Richter (1891-1926) intens moet hebben ervaren toen hij crepusculare bloemen plukte tijdens zijn verblijf in het Triëst van 1918. Het was namelijk Richter die kort na de terugkeer naar zijn Wassenaar de crepuscultiek introduceerde in de kring van de mysterieuze Nachtschade Familie. Richter was een Nederlandse filmpionier, een maker van experimentele documentaires waarin hij een ‘gesublimeerde waarheid’ wilde vastleggen, een filosofie van het waarheidsvinden die doet denken aan Werner Herzogs zoektocht naar ‘de extatische waarheid’ decennia later. De meeste films zijn helaas voor de Nederlandse film- en cultuurgeschiedenis verloren gegaan toen zijn afgelegen huis in de Wassenaarse duinen afbrandde, een rampzalige gebeurtenis waarbij Richter zelf om het leven kwam. Met de brand is ook de crepuscultiek in Nederland tot as gereduceerd. Desalniettemin kende de Hollandsche crepuscultiek begin twintiger jaren van de vorige eeuw een bleue bloeiperiode. Tot de Nachtschade Familie behoorden behalve Richter ondermeer de spiritiste Beertje Hendriks en zelfbenoemd ‘poeet van de dageraad’, Constantijn Kleyn. Mede door hun pertinente en principiele weigering naar buiten te treden als een ‘beweging’ werd de Nachtschade Familie het mikpunt van spot in het Nederlandse culturele establishment van die voorbije dagen. Menigeen had het idee dat de Nachtschade Familie een gezelschap was van hysterici die zich bezig hielden met onvolwassen occulterie, de reden waarom zij laatdunkend werden afgedaan als een Crepuscult.
Als hommage aan de Nachtschade Familie hanteer ik de geuzennaam Crepuscult voor deze website. Gestaag bouw ik aan een curriculum van crepuscultisch geinspireerde artikeltjes. Het is alsof ik aan het begin sta van een groot avontuur, waarbij ik geen flauw idee heb waar het avontuur mij zal brengen. De “thrill of discovery” die daarmee gepaard gaat, wil ik graag vasthouden en ik hoop dat u dit gevoel van opwinding eveneens ervaart als u mij op mijn reis vergezelt. De Crepuscultiek is een wereld van obsessies. Fascinatie met het onwerkelijke werkelijke. Het verdroomde verleden dat op de deur klopt, vooral als het buiten begint te schemeren. Mijn eigen obsessies – film, literatuur en andere obscure fascinaties – zullen zich op deze website aan u opdringen, als fanatieke Jehovah’s Getuigen aan uw deur. Ik vraag u voordat u de deur hard voor mij dichtslaat: leest u alstublieft mijn krantje!
Welkom in de schemerwereld van Michel Kasimir!
-
Over Michel Kasimir
Als we de geruchten over Michel Kasimir mogen geloven, zou hij een verre nazaat zijn van de Pools-Litouwse vorst Michael Kasimir Oginski (1731-1799): een ware homo universalis, geprezen om zijn patriottische dadendrang, bewonderd om zijn grote muzikale talenten, vereeuwigd op fraaie schilderijen en gecanoniseerd in jubelende geschiedenisboeken. Deze moedige humanist vond tussen de bedrijven van de 18de eeuwse Ostpolitik en zijn ontelbare mecenaten door ook nog eens de tijd de harfpedale uit te vinden, een verbluffend wapenfeit die hem welhaast een goddelijke statuur verschafte in het pantheon van de edele harpmuziek. Kortom een man van alle tijden, een man in alle denkbare opzichten de anti-pool van onze anti-held Michel K. Zou het onwaarschijnlijke waar zijn dat een fractie van het verfijnde Oginski bloed door de aderen van Michel K. stroomt, dan is toch op zijn minst sprake van een curieuze degeneratie der genen in de Oginski stamboom. Want laten we wel wezen. Het contrast kan nauwelijks schrijnender. De schamele status van het heerschap Michel K. reikt tot het plafond van een gemankeerde slaapkamerrevolutionair. Bovendien is hij een notoire uitslaper, een ongekamde oblomovist, een door obscure obsessies gegijzeld sujet, en over zijn esthetisch esprit hoeft men eigenlijk niet meer te weten dan dat hij heimelijk plezier ontleent aan het luisteren naar de suikerspinzoete zuchtklanken van plastieke girl groups uit de bedaagde jaren’ 60…
Als ik iedere gerucht en mythe die om de mistige identiteit van Michel Kasimir hangt zou moeten doorprikken, dan volstaat alleen een lijvig boekwerk om alle dimensies van zijn mistrijk in kaart te brengen (En daar is uw dienaar momenteel druk mee bezig. Naar verwachting verschijnt in mei 2018 bij uitgeverij Psalmanazar het magnus opus: Michel Kasimir en ik. Een dubbelportret. Schrijft u alvast in en u ontvangt een dubbel gesigneerd exemplaar). Daarom zal ik mij beperken tot de hamvraag die vele crepuscultici mij stellen: bestaat Michel Kasimir eigenlijk wel? Een gerechtvaardigde vraag in de wetenschap dat op het geheime dossier die de AIVD over de codenaam Michel K. heeft aangelegd een groot vraagteken is gestempeld (Mijn informant wenst anoniem te blijven). De waarheid die nooit boven water mocht komen is echter dat Michel Kasimir wel degelijk bestaat (en dat hij niet bij zijn moeder woont zoals ik). Het krankzinnige toeval wil dat hij in dezelfde straat in dezelfde stad woont als ik. Menige nacht zie ik zijn gestalte langs mijn venster schieten. Meerdere malen heb ik zijn schaduw geschaduwd in de crepusculaire randen van de dag. Overdag houdt hij zich gedeisd achter grauwe gordijnen. Mijn oor te luister leggend tegen de ongewassen ramen hoor ik het onophoudelijke ratelen van een antieke typemachine. Michel K. is de ghostwriter van zijn eigen leven. Verreweg de meeste geruchten die over Michel K. de ronde gaan zijn misleidend, maar paradoxaal genoeg ook illustratief voor de ondoorgrondelijke werkingen van het brein van een ongeveinsde fantast. Want de rondzwevende geruchten zijn onmiskenbaar opgetrokken uit de ondoorzichtige rook die opstijgt uit de schoorsteen van Michel K.’s vlammende verbeelding.
Huib Hoxa © 2010