• Literatuur

    De Sterfkamer van een schrijver

    Nu weet ik dan eindelijk wat mij tot deze kamer getrokken heeft. Het is mijn sterfkamer.
    Harry Mulisch, 1947



    Ulises Fontes

    Voor de moeilijk te classificeren Mexicaanse schrijver Ulises Fontes (1929-1981?) is het woord charlatan zo’n beetje uitgevonden, maar gevoel voor pathos kon hem nooit ontzegd worden. Hij had de gave om aan zijn mislukkingen een aureool van glorieus falen mee te geven. Een talent dat hij verfijnde in zijn latere jaren, culminerend in zijn enige voltooide boek, Mi Vida Fantasma (1981); Een frustrerende maar niettemin intrigerende experimentele autobiografie (postuum uitgegeven in 1987 door zijn zoon Dollar Fontes, later schatrijk geworden door ‘import en export’).

    Mi Vida Fantasma gaat voor bijna een kwart van de 728 hallucinante bladzijdes over zijn door diplomatieke incidenten geplaagde reis naar Argentinië in 1970. Of zoals hij het zelf noemde, een ‘heidense pelgrimstocht’. Wat Fontes precies uitspookte in Argentinië blijft schimmig gezien de hiaten in zijn verslag, maar duidelijk is wel dat hij de mysterieuze Kamer van Poe heeft bezocht, op een landgoed in Azul nabij Buenos Aires, waarmee hij de enige bezoeker is, voor zover bekend, die de kamer daadwerkelijk van binnen heeft gezien. En wat hij daar binnen zag, was dermate schokkend, grotesk en psychotisch van aard, dat hij bijna letterlijk ‘van de kaart’ was, want hij verdween van de aardbodem voor jaren aan een stuk.
    Fontes verscheen weer ten tonele in de herfst van 1979. In Tijuana, zijn geboorteplaats, waar hij als een kluizenaar leefde in een verduisterde kamer boven een dierenwinkel, om zich te wijden aan lyrische gedichten, allen opgedragen aan Johnny Weissmuller, alsmede aan merkwaardige opstellen over de architectuur van gevangenissen, en waar hij zo gezegd werkte aan Mi Vida Fantasma, tot hij voor het laatst zou verdwijnen in de winter van 1981.


    Fontes bezocht de Kamer van Poe op uitnodiging van de controversiële Argentijnse dichteres Edelmira Thompson de Mendiluce (1894-1993), met wie Fontes jarenlang in dichtvorm correspondeerde. Het werk van Thompson de Mendiluce zou in het pantheon der vergetelheid zijn bijgezet, ware het niet dat de Chileense schrijver Roberto Bolaño (1953-2003) een hoofdstuk voor haar reserveerde in het encyclopedische Naziliteratuur in de Amerika’s (1996), een who’s who van excentrieke dwepers met het nationaal-socialisme en andere crypto-fascisten in de Zuid-Amerikaanse literatuur.

    Mendiluce ontmoette Hitler in 1929 gedurende haar verblijf in Europa, een hartelijke ontmoeting tussen twee verwante geesten zo bleek. Ze bleef een trouwe hitlerite voor de rest van haar leven; Niet verrassend dan ook dat ze altijd een buitenbeentje bleef in het Argentijnse literaire wereldje. Maar ze had een kleine kring van bewonderaars. Zoals Fontes, ook al las hij haar geschriften pas toen haar hoogtijdagen al lang voorbij waren. Zijn favoriete werk van haar hand: De Kamer van Poe (1944), een publicatie die volgens Bolaño vooruitliep op de nouveau roman en van invloed was op latere avant-gardestromingen.

    Met De Kamer van Poe verenigde Mendiluce twee van haar grote interesses, interieurontwerp en het werk van Edgar Allan Poe. In De Kamer van Poe documenteert ze nauwgezet de bouw van de door Poe geïnspireerde kamer in de tuin van haar haciënda. De directe inspiratie is het essay dat Poe schreef over wat men ‘de ideale kamer’ zou kunnen noemen, Philosophy of Furniture (gepubliceerd in 1840). Poe betoogde dat alleen de Engelsen gevoel hadden voor proportie, stijl en inrichting. Amerikanen waren praalzuchtige prutsers and The Dutch have, perhaps, an indeterminate idea that a curtain is not a cabbage.



    ‘Hotelversie’ van de Kamer van Poe


    Vervolgens verblijdt Poe de lezer met het tot in detail beschrijven van de ideale kamer (ideaal leesmateriaal mocht je verdwaald raken in de Hornbach). Zo leren we dat het tapijt de ziel van de kamer is. The Dude zei het ook al: It ties the room together. Niets blijft onbesproken: de afmetingen van de kamer, het subtiele licht (Poe haatte ‘glitter’), de hoeveelheid ramen en deuren, welke gordijnen te kiezen en in welke kleur en van welke verfijnde stof, waar een tafeltje te plaatsen, waar een sofa, en waar een vaas en waar niet, welke schilderijen te kiezen en in welk formaat, enzovoort.

    Maar, maar… vergeten we niet over de geest in de Kamer van Poe…


    “Toen ik voor het eerst een glimp opving van de ranch, het moment waar ik zo lang naar toe had geleefd, bekroop mij een gevoel van een beklemmende zwaarmoedigheid”.
    (Ulises Fontes)


    Want de Kamer van Poe, een ideaalbeeld voor de meester van mysterie en fantasie, was niets minder dan een portaal tot een levende nachtmerrie voor de mislukkingskunstenaar Ulises Fontes. Van de wiegkamer tot aan een martelkelder in Buenos Aires, demonen achtervolgden Fontes overal waar hij heen ging. Demonen die steeds andere gedaantes aannamen; Een blinde vader, een wrede priester, een wraakzuchtige minnaar, een psychopathische belastinginspecteur. Hij was altijd op de vlucht. In de Kamer van Poe verwachtte hij een catharsis te ervaren. En dat kreeg hij. In de laatste alinea van Mi Vida Fantasma onthult Fontes het tafereel dat hij aanschouwde toen hij de Kamer van Poe betrad, het was niet de bejaarde Argentijnse dichteres die daar breed grijnzend op de sofa lag, nee, het was een onmenselijk wezen. Een orang-oetan.


  • Literatuur

    De wereld van Nul-A




    Eelko Schmeits leest de toekomst
    De wereld van Nul-A, A.E. van Vogt




    Het negatieve oordeel is het toppunt van denken (uit De Wereld van Nul-A)


    Sombert u wel eens over de semantische verwarring in de hedendaagse woordenstrijd over de atomisering van onze samenleving? Krijgt u paniekaanvallen van Houellebecq? Voelt u zich ontheemd in deze kille tijd van nullen en enen? Dan kan ik u informeren dat het allemaal de schuld is van die oude Griekse wijsneus Aristoteles!

    Althans dat kunnen wij opmaken uit het boek De wereld van Nul-A van de Canadese SF-schrijver A.E. van Vogt (1912-2000), oorspronkelijk gepubliceerd als een feuilleton in het magazine Astounding Science Fiction in de loop van 1945.

    In de toekomst weet men natuurlijk alles beter. In de 26ste eeuw na Christus, oftewel de zevende eeuw na Korzybski, anders wel de 30ste eeuw na A, floreert de leer van Nul-A. Overigens moet men in die verre toekomst ook niets hebben van Euclides (Nul-E) en Newton (Nul-N). Men is er na al die eeuwen achter gekomen dat ratio en logica, machtsmisbruik en oorlog in de hand werken, dus weg ermee! In de toekomst kan het menselijk brein getraind worden om dergelijke bekrompen abstracties te overstijgen. Het brein wordt gestimuleerd haar volledige potentieel te benutten, een ‘geïntegreerd’ brein zoals dat heet in het boek.

    De grondlegger van het Nul-A denken is de 20ste-eeuwse linguïst Alfred Korzybski (1897-1950); Heden ten dage rolt zijn naam niet meer vaak en rap van de tong, maar in de toekomst wordt hij vereerd als een halfgod. Talrijke straten, pleinen en gebouwen op de planeet Aarde zijn naar hem vernoemd. Hoe het kan lopen. De inspiratie voor de oprichting van het het belangrijkste orgaan op Aarde, het Semantisch Instituut, is het Institute of General Semantics in Chicago, gesticht door Korzybski in 1938. Dit instituut bestaat nog steeds.


    Alfred Habdank Skarbek Korzybski

    Wellicht heeft nog nimmer een enkel individu zoveel mensen beïnvloedt en bedorven als de begaafde … Aristoteles … Voor ons begon de tragedie, toen de ‘cohesieve’ bioloog Aristoteles de overhand kreeg over de ‘expansieve’ wiskundige en filosoof Plato, en al zijn oergelijkstellingen en voorspellingsstelsels formuleerde … en onderbracht in een systeem dat ons alleen tot last was, maar dat we meer dan tweeduizend jaar lang niet mochten herzien, op straffe van vervolging … En hierom wordt zijn naam gebruikt voor de tweewaardige doctrines van het Aristotelisme en wordt, in tegenstelling daarmee, aan de polyvalente realiteit van de moderne wetenschap de naam non-Aristotelisme gegeven


    Korzybski over Aristoteles (aldus geciteerd in de Wereld van Nul-A)

    Het Aristotelisme gaat volgens Korzybski dus voorbij aan de polyvalente realiteit (van de moderne wetenschap). Volgens zijn analyse kan de mens de echte werkelijkheid niet kennen, enerzijds door beperkingen van het zenuwstelsel, anderzijds door de beknellende banden van formuleringen en abstracties. Taal is uiteindelijk niet toereikend om de ware werkelijkheid te registreren. Het werkt juist averechts. Met zijn bekendste uitspraak ‘De landkaart is niet het gebied” probeerde hij dat zelf – O, ironie! -onder woorden te brengen.

    Korzbyski suggereert dat er meer is dan we al weten, of denken te weten. Verborgen informatie. En dat facet van het non-Aristotelisme spreekt een fantasierijke schrijver als Van Vogt natuurlijk enorm aan. Het is een grenzeloze ruimte waar rationele aannames niet gelden, het Wilde Westen voor een SF-schrijver, een goudmijn.

    Waar Korzbyski trachtte een nieuwe vorm van semantiek te ontwikkelen binnen het (pseudo)wetenschappelijke domein, ging Van Vogt nog een stap verder door aan het Nul-A theorema een plastische en psychosomatische dimensie te geven. Het doet denken aan de Dianetica (of Dianetics) van collega SF-auteur L. Ron Hubbard, die een pseudowetenschappelijke methode had uitgedacht om alle lichamelijke en mentale klachten te kunnen uitzuiveren. Het zuiveren van schadelijke informatie in ons onderbewustzijn. Het is dan ook niet vreemd dat van Vogt begin jaren’50 een apostel zou worden van de Dianetica-beweging in de Verenigde Staten. Uiteindelijk zou Van Vogt de vloot van Hubbard verlaten toen de beweging een religieuze koers ging varen, de koers van scientology.

    A.E. van Vogt

    Maar terug naar de Wereld van Nul-A. De lezer krijgt een impressie van die vreemde wereld als hij voortdurend mag meekijken over de schouder van hoofdpersoon Gilbert Gosseyn (Go sane). Gosseijn is aangekomen in de Machinestad om deel te nemen aan de Nul-A Spelen. Feitelijk een wekenlang examen in het Nul-A denken afgenomen door een alwetende supercomputer, gehuisd in een gigantische stalen machine. Wie weet te slagen voor het examen heeft het privilege naar Venus te mogen afreizen, om opgenomen te mogen worden in een utopische kolonie, een paradijs voor de elite van Nul-A.

    Het gaat echter gelijk mis in het eerste bedrijf. Gosseijn wordt verraden door een andere deelnemer aan de Spelen. ‘Gosseijn’ blijkt een valse identiteit. De desillusie wordt alleen maar groter als Gosseijn er achter komt dat zijn herinneringen inderdaad vals zijn. Wie ben ik? Deze existentiële vraag is de motor van het verhaal. Niet dat hij veel tijd heeft om daar over te peinzen, want na zijn ontmaskering wordt er voortdurend jacht op hem gemaakt door sinistere personen met ogenschijnlijk kwade bedoelingen maar vooralsnog schimmige drijfveren.

    Hij wordt achtervolgd, ontvoerd, vergiftigd, gemarteld – allemaal geen kattepis – en weet ternauwernood te ontsnappen, om vervolgens door talloze kogels doorzeefd te worden. Hij is morsdood. En daar houdt het verhaal op…. Nee, hij wordt ‘wakker’ op… Venus! En dan begint het pas echt bizar te worden.

    Vanaf dan worden de contouren van het grotere verhaal langzaam maar zeker steeds meer zichtbaar. Gosseijn blijkt een willoos en zeer bruikbaar pion te zijn in een machtsstrijd van galactische proporties, met de toekomst van de Wereld van Nul-A als inzet. Een alliantie van kille rationalisten is er alles aan gelegen die wereld te vernietigen, en terloops ook miljoenen mensen op de aarde en Venus te doden. Dat laatste lukt overigens aardig, aldus de summiere berichten daarover.

    Gosseijn is dan wel een pion, maar wel een heel belangrijke pion. Hij blijkt over zeer exceptionele Nul-A kwaliteiten te beschikken. Na zijn wedergeboorte in een nieuw lichaam (Gosseijn II) is hij alleen maar sterker geworden. Langzaam aan leert hij zijn nieuwe superkrachten kennen. Hij leert zijn extra-brein te stimuleren en in te zetten als paranormaal wapen. Een ouderwets type superheld is geboren.

    Blijft de vraag, wie is Gilbert Gosseijn werkelijk? De plot drijft Gosseijn naar het antwoord dat in de slotzin wordt onthuld. Een verrassend effectief einde dat ik zelf niet zag aankomen. Het verklaart sommige onduidelijkheden in het verhaal (maar niet alle). De zoektocht naar zichzelf blijkt zo letterlijk als mogelijk, een zoektocht naar zichzelf.


    De Wereld van Nul-A is niet het meest verfijnde en elegant geschreven boek. To put it mildly. De plotselinge schaalovergangen zijn desoriënterend. Zitten personages elkaar langdurig bij te praten in claustrofobische kamers, vliegen ze vervolgens heen en weer naar Venus, in een vloek en een zucht. En dan uit het niets ook nog een uitstapje naar ‘de planeet van de beesten’. Vraag me niet tot welk sterrenstelsel deze planeet behoort.

    In de subcultuur van de SF riep De Wereld van Nul-A gemengde reacties op. SF-mandarijn van de hoogste orde Damon Knight brak het boek in zijn kritisch analyse tot de grond toe af. Een kritiek die de reputatie van A.E. van Vogt als gerespecteerd SF-schrijver lange tijd zou schaden.


    The World of A is one of the worst allegedly-adult science fiction stories ever published.

    Dient gezegd dat Knight sowieso geen hoge pet op had van van Vogt als schrijver:

    In general van Vogt seems to me to fail consistently as a writer in these elementary ways: 1. His plots do not bear examination. 2. His choice of words and his sentence-structure are fumbling and insensitive. 3. He is unable either to visualize a scene or to make a character seem real.


    Philip K. Dick, tegendraads als niemand anders, was echter een geheel andere mening toegedaan:

    I started reading sf when I was about twelve and I read all I could, so any author who was writing about that time, I read. But there’s no doubt who got me off originally and that was A.E. van Vogt. There was in van Vogt’s writing a mysterious quality, and this was especially true in The World of Null-A. All the parts of that book did not add up; all the ingredients did not make a coherency. Now some people are put off by that. They think that’s sloppy and wrong, but the thing that fascinated me so much was that this resembled reality more than anybody else’s writing inside or outside science fiction.


    Volgen we de literaire conventies, zoals wordt onderwezen op te dure schrijfcursussen, dan is De Wereld van Nul-A inderdaad een boek met ‘problemen’. Een krankjorum plot met de nodige contradicties, een stroeve vertelstijl, weinig gevoel voor de finesses van menselijke interacties. Maar dan hebben we het alleen over mooi schrijven. Een goed geschreven boek is niet noodzakelijkerwijs een memorabel boek. Lezen is ook een ervaring. Beklijft het? Laat het een blijvende indruk achter? Komt het terug in jouw gedachten, en je weet niet waarom? De Wereld van Nul-A liet een beklemmende indruk bij mij achter. Het best getroffen vond ik de nachtmerrieachtige paranoïde sfeer, zij het voornamelijk in de eerste hoofdstukken. Een nachtmerrie – hoe irrationeel ook -kan soms heel realistisch aanvoelen.



  • Literatuur,  Schaken

    De illusie van een gesloten verdediging

    Eelko Schmeits leest achterstevoren

        De verdediging, Vladimir Nabokov

    Curt von Bardeleben


    Het verhaal gaat dat de excentrieke Duitse schaker Curt von Bardeleben in 1924 zichzelf van het leven beroofde door uit een raam van een Berlijns appartement te springen. Het tragische einde van von Bardeleben zal de destijds in Berlijn in ballingschap levende schrijver en schaakliefhebber Vladimir Nabokov ongetwijfeld ter ore zijn gekomen. In 1930 verscheen, onder zijn nom de plume V. Sirin, de roman De verdediging (Zasjtsjita Luzjina) waarin een wereldvreemde grootmeester in het schaken, genaamd Luzjin, een fataal Von Bardelebentje pleegt. Behalve het vallen uit ramen, vallen Luzhin en von Bardeleben ook ten prooi aan het trauma van een vernietigende zenuwslopende nederlaag, met littekens in de tere schaakgeest als blijvende herinneringen.

    Von Bardeleben gold als een van de beste grootmeesters van het Duitse Keizerrijk.  Toch wordt hij niet in eerste instantie als een grootheid herinnerd. De herinnering aan von Bardeleben is altijd verbonden met een van de onsterfelijke partijen in de schaakgeschiedenis, een onsterfelijke nederlaag voor von Bardeleben. Deze partij staat bekend als “The Battle of Hastings”. De locatie was Hastings, het jaar was 1895, en de tegenstander was Wilhelm Steinitz. Een woeste witte toren walste zich een weg door de verdedigingslinie van het zwarte kamp. Von Bardeleben, de speler met de zwarte stukken, zag dat de aanval van wit niet meer te stoppen was. Legendarisch is vervolgens het weglopen van von Bardeleben uit de zaal op het moment surprême van de partij. Volgens Tim Krabbé deed Von Bardeleben dit uit protest tegen het rumoerige applaus voor de andere winnaars in de zaal (Een Fischer walkout avant la lettre), dit in tegenstelling tot de notie dat von Bardeleben de aanstaande nederlaag niet kon verkroppen. Hoe dan ook, von Bardeleben verloor op tijd. De rest van het toernooi was voor von Bardeleben een lijdensweg.

    Wederom Krabbé in 2004 over von Bardeleben: “De Berlijner Kurt Von Bardeleben (1861-1924), jurist maar vooral schaker en schaakschrijver, wordt beschreven als breekbaar, teruggetrokken, gevoelig, en ongezond; te zacht voor het harde toernooileven. Hij pleegde zelfmoord door uit een raam te springen. Maar behalve door zijn onsterfelijke verliespartij leeft hij juist daardoor voort; Nabokov schonk die sprong aan zijn grootmeester Luzhin, de treurige held van zijn roman De Verdediging.”

    In De verdediging wordt een monsterlijke partij in een kandidatenmatch Luzjin ook te machtig. De partij tegen zijn grote rivaal Turati wordt weliswaar afgebroken, maar grote ontreddering en verwarring treft Luzjin; De partij en de match wordt nooit meer voortgezet. Een zenuwinzinking volgt en als het weer iets beter met hem lijkt te gaan, begint Luzjin overal om hem heen, en dwars door de tijd, patronen, herhalingen en variaties te zien zoals in een zeer gecompliceerde en verheven vorm van blindschaak. Het is een strijd die hij nooit kan winnen, maar die ook nog eens nooit lijkt op te houden. Zijn uitgekiende metafysische ‘verdediging’ wordt systematisch ontrafeld door zijn onzichtbare tegenstander; Deze kwelduivel van een hogere denkorde eist het hoofd van Luzjin, met ‘zelf-mat’ (zoals Nabokov de zelfmoord in zijn latere voorwoord voor De verdediging omschreef) als de laatste onvermijdelijke zet volgens de bizarre logica in het hoofd van Luzjin .

    Fragment uit De Verdediging (pagina 137, uitgave De Bezige Bij, 1967) over de finale momenten van de afgebroken partij tegen Turati:

    “Luzjin bereidde een aanval voor, maar moest eerst een doolhof van varianten verkennen, waarin elk van zijn stappen een gevaarlijk echo wekte, en begon langdurig te peinzen: het leek alsof hij zich nog één laatste, kolossale inspanning moest getroosten – dan zou hij de geheime zet vinden die leidde naar de overwinning. Plotseling gebeurde er iets buiten zijn wezen, een verzengende pijn – hij stootte een luide kreet uit, schudde zijn hand die hij had gebrand aan de vlam van een lucifer, aangestoken en vergeten tegen zijn sigaret te houden. De pijn verdween direct, maar in de gloeiende gaping had hij iets ondraaglijks verschrikkelijks gezien, de afgrijselijke, onpeilbare afgronden van het schaken.”


    Nabokov schrijft over mensen als ware ze schaakstukken. Zo is mevrouw Luzjin een belangrijke tot dame gepromoveerde pion. Onduidelijk blijft echter van welke kleur ze is. In al haar moederlijke toewijding om Luzjin te bewegen tot activiteiten buiten de in haar ogen ongezonde praktijk van het schaken, bespoedigt ze, zonder het zelf door te hebben, zijn ondergang. Luzjin wordt een clandestiene schaker in zijn eigen hoofd, de enige plek waar hij zich nog kan bergen om na te denken over de volgende zet, terwijl mevrouw Luzjin vergeefs probeert een conversatie op gang te brengen over politieke aangelegenheden, in de waan dat hij zich er voor zou interesseren. Luzjin senior, de vader, is een schaakstuk dat al in de opening wordt geofferd. Een stuk die in de weg staat van de ontwikkeling, en met sardonisch genoegen door Nabokov beschreven, een stuk dat van zichzelf denkt een raadsheer te zijn, maar in werkelijkheid een pion is geblokkeerd door een ander stuk (zijn zoon). En dan is er nog de grootmeester Turati, de toren. De stormram die door de ommuurde verdedigingslinie van Luzjin breekt. De naam Turati moet wel een nabokoviaanse samenstelling zijn. ‘Tura’ uit het Roemeens, of het Franse ‘tour’, betekent ‘toren’, in combinatie met de naam van de beroemde Italiaanse grootmeester Ricard Réti. Tura + Reti = Turati. Een plausibele theorie, want Turati wordt in De verdediging omschreven als een gedurfd schaker die graag vanaf de flanken de aanval op het centrum inzet. Laat het nu zo zijn dat Réti een beproefde opening op zijn naam heeft staan die tot de flankspelen wordt gerekend!

    De compositie van De verdediging heeft wel iets weg van een schaakpartij. Het begint met een gesloten beklemmende tsaristische opening. Onverwachte wendingen leidden tot een Italiaans middenspel. De horizon wordt breder. Nieuwe perspectieven doemen op. Liefde. Maar ook toenemende complicaties. Twijfels die leidden tot wanhoop. Het Berlijnse eindspel dat volgt is er een met een in het nauw gedreven paard, dat natuurlijk gekke sprongen maakt. Het eindigt dus met zelf-mat.

    Het paard in het eindspel is vanzelfsprekend Luzjin. Maar zijn rol blijft ongrijpbaar. Hij is als een verdwaald schaakstuk. Per ongeluk beland op een ander schaakbord.  Nabokov koos de naam Luzjin voor zijn hoofdpersonage, omdat Luzjin rijmt op het Engelse illusion, oftewel illusie. In veel van zijn eigenaardigheden doet Luzjin denken aan een joker, een kaart die in het schaakspel niet kan worden uitgespeeld. Luzjin is in een wezen een komisch figuur. Hij stuntelt en blundert zich weg door het leven, en eigenaardig, hij blijft toch redelijk op de been. Voor iemand die niet eens het adres van zijn eigen woning in Berlijn weet, redt hij zich toch nog aardig. Maar dat is niet iets waarvan Luzjin zichzelf bewust is. En daarin schuilt de tragikomische kant van Luzjin. Bijna geen besef van zichzelf en een illusionair beeld van de werkelijkheid om heen. Dat het leven een worsteling is, dringt enigszins door tot Luzjin, maar hij kan het alleen begrijpen door het te vertalen in de taal van het schaken.

    Schets voor een schaakprobleem van de hand van Vladimir Nabokov


    Taalmeester Nabokov beheerste de taal van het schaken als geen ander. Zo componeerde hij tal van ingenieuze schaakproblemen. Een idee voor een specifiek soort schaakprobleem verwerkte hij in De verdediging. Nabokov omschreef het probleem als een ‘omgekeerde analyse’, waarbij de oplosser gevraagd wordt te bewijzen, aan de hand van een bestudering van een stelling, dat zwart’s laatste zet niet een rokade kan zijn geweest, of wel het en passant slaan van een witte pion. Precies het soort duizelingwekkende probleem waarin Luzjin zich zou kunnen verliezen. Geen wonder dat schakers uit ramen springen. Schaken is inderdaad een ongezonde bezigheid.

  • Crepuscult,  Literatuur

    De liefste machine ooit uitgevonden


    W.F. Hermans op de rommelmarkt van Montreuil, 14 mei 1977. Foto Piet Schreuders

    Willem Frederik Hermans hield er twee bevallige maitresses op na, twee wonderlijke wezens waarover hij met liefde heeft geschreven: de kat en met een licht streepje voor, de schrijfmachine. De liefste machine ooit uitgevonden. Onder deze toepasselijke titel, ontleend aan een passage in de roman Uit Talloos veel miljoenen, werd in 1996 de collectie schrijfmachines van Hermans tentoongesteld.  Hermans had zich over de machines ontfermd, hen gered van het armzalige lot roestig te moeten weg kwijnen op vlooienmarkten in verregende steden als Brussel en Parijs. Hij nam ze op in een harem van schrijfmachines, ongeveer 160 genotsmachines in totaal. Zoals dat vaak gaat in een harem, draaiden de rollen om toen de behaagzieke schrijfmachines begonnen te zeuren tegen de schepper van het sadistische universum. Het ging zelfs zover dat Hermans stemmetje begon te horen: “Ik, ik, ik, ik ook ‘ns een meesterwerk schrijven! Dan krijg ik gewetensbezwaren. Het liefst schrijf ik op al mijn schrijfmachines tegelijk.”(interview met WFH, Trouw 6 februari 1993).



    In hetzelfde interview waarin hij bovenstaande onthulling deed, verklapte Hermans dat hij graag eens een boek wilde schrijven met de titel ‘De genetica van de Schrijfmachine.’ Een geschiedenis van de schrijfmachine vanuit een darwinistisch oogpunt. De machine als organisme. Een interessante benadering die in de film Naked Lunch resoneert. Deze film is losje gebaseerd op het leven van junkie/schrijver William S. Burroughs en zijn cultroman Naked Lunch. Een natte droom van een film voor avontuurlijk ingestelde schrijfmachine-fanaten. In Naked Lunch verzeilt een schrijver, genaamd Bill Lee, in de Interzone, een plaats waar waan en werkelijkheid door elkaar heen lopen. Daar waar schrijfmachines muteren in insectoïde verschijningsvormen,  en zelfs erotische organen ontwikkelen. Voor de ware liefhebber dus! Onvergetelijk is de scene waarin de Clark-Nova schrijfmachine van Bill Lee,  de Martinelli typemachine  van een rivaliserende schrijver vermoordt.  De scene illustreert hoe schrijver en schrijfmachine partners in crime kunnen worden, een subversieve alliantie in Burroughs’ nachtmerrieachtige verbeelding. De namen van de schrijfmachines in Naked Lunch klinken als een klok, en lange tijd nam ik dan ook aan dat de Clark-Nova (“It has mythic resonance“), de Martinelli en de Krupp Dominator (voor al uw sado-masochistisch typewerk) daadwerkelijk bestonden, tot ik er onlangs achter kwam dat deze namen uit de duim zijn gezogen! Overigens heeft Burroughs het manuscript van Naked Lunch niet zelf getypt, maar hij heeft dat laten doen door een ghost typist, ene Jack Kerouac. Dezelfde schrijver die zijn Beat klassieker On the Road typte op een ellenlange rol papier. Ideaal om maar door te blijven typen, uren achter elkaar, vooral als de stream-of-consciousness koorts je te pakken heeft.


    De typemachine waarop Kerouac On the Road uittypte


    De Olympia schrijfmachine van Paul Auster

    In juli 1974 keerde Paul Auster terug in New York na een verblijf in Europa. Bij het uitpakken van zijn baggage, ontdekt hij dat zijn Hermes schrijfmachine de vlucht niet had overleefd, onherstelbaar beschadigd. Zoals dat gaat volgens de Austeriaanse wetten van het toeval markeerde dit droeve incident het begin van een herboren schrijversleven. Mr. Coincidence kon zich geen nieuwe schrijfmachine veroorloven, want hij had geen cent meer. De droom van een glorieuze schrijverscarriere leek verder weg dan ooit. Enige dagen later ontmoette hij een vriend op een feestje. Deze vriend verkocht Auster tegen een vriendenprijsje een Olympia schrijfmachine. Iedere woord dat Auster sinds 1974 heeft geschreven, is getypt op die ene onverwoestbare Olympia. Auster heeft uiteindelijk een boekje geschreven over de bijzondere relatie met zijn schrijfmachine: The Story of my Typewriter. De Olympia inspireerde de kunstenaar Sam Messer. De eerste blik op de schrijfmachine was als liefde op het eerste gezicht. Met talloze schilderijen, tekeningen en foto’s waarop de Olympia is vereeuwigd als resultaat. Meegesleept door het enthousiasme van zijn kunstbroeder begon Auster zich te realiseren dat zijn schrijfmachine meer was dan een machine. De Olympia werd een persoonlijkheid. Een machine met verlangens en stemmingen. De beste vriend van homo scriptorus.

    Sam Messer, Mr Coincidence (Paul Auster) 1999