• Crepuscult,  Literatuur

    De liefste machine ooit uitgevonden


    W.F. Hermans op de rommelmarkt van Montreuil, 14 mei 1977. Foto Piet Schreuders

    Willem Frederik Hermans hield er twee bevallige maitresses op na, twee wonderlijke wezens waarover hij met liefde heeft geschreven: de kat en met een licht streepje voor, de schrijfmachine. De liefste machine ooit uitgevonden. Onder deze toepasselijke titel, ontleend aan een passage in de roman Uit Talloos veel miljoenen, werd in 1996 de collectie schrijfmachines van Hermans tentoongesteld.  Hermans had zich over de machines ontfermd, hen gered van het armzalige lot roestig te moeten weg kwijnen op vlooienmarkten in verregende steden als Brussel en Parijs. Hij nam ze op in een harem van schrijfmachines, ongeveer 160 genotsmachines in totaal. Zoals dat vaak gaat in een harem, draaiden de rollen om toen de behaagzieke schrijfmachines begonnen te zeuren tegen de schepper van het sadistische universum. Het ging zelfs zover dat Hermans stemmetje begon te horen: “Ik, ik, ik, ik ook ‘ns een meesterwerk schrijven! Dan krijg ik gewetensbezwaren. Het liefst schrijf ik op al mijn schrijfmachines tegelijk.”(interview met WFH, Trouw 6 februari 1993).



    In hetzelfde interview waarin hij bovenstaande onthulling deed, verklapte Hermans dat hij graag eens een boek wilde schrijven met de titel ‘De genetica van de Schrijfmachine.’ Een geschiedenis van de schrijfmachine vanuit een darwinistisch oogpunt. De machine als organisme. Een interessante benadering die in de film Naked Lunch resoneert. Deze film is losje gebaseerd op het leven van junkie/schrijver William S. Burroughs en zijn cultroman Naked Lunch. Een natte droom van een film voor avontuurlijk ingestelde schrijfmachine-fanaten. In Naked Lunch verzeilt een schrijver, genaamd Bill Lee, in de Interzone, een plaats waar waan en werkelijkheid door elkaar heen lopen. Daar waar schrijfmachines muteren in insectoïde verschijningsvormen,  en zelfs erotische organen ontwikkelen. Voor de ware liefhebber dus! Onvergetelijk is de scene waarin de Clark-Nova schrijfmachine van Bill Lee,  de Martinelli typemachine  van een rivaliserende schrijver vermoordt.  De scene illustreert hoe schrijver en schrijfmachine partners in crime kunnen worden, een subversieve alliantie in Burroughs’ nachtmerrieachtige verbeelding. De namen van de schrijfmachines in Naked Lunch klinken als een klok, en lange tijd nam ik dan ook aan dat de Clark-Nova (“It has mythic resonance“), de Martinelli en de Krupp Dominator (voor al uw sado-masochistisch typewerk) daadwerkelijk bestonden, tot ik er onlangs achter kwam dat deze namen uit de duim zijn gezogen! Overigens heeft Burroughs het manuscript van Naked Lunch niet zelf getypt, maar hij heeft dat laten doen door een ghost typist, ene Jack Kerouac. Dezelfde schrijver die zijn Beat klassieker On the Road typte op een ellenlange rol papier. Ideaal om maar door te blijven typen, uren achter elkaar, vooral als de stream-of-consciousness koorts je te pakken heeft.


    De typemachine waarop Kerouac On the Road uittypte


    De Olympia schrijfmachine van Paul Auster

    In juli 1974 keerde Paul Auster terug in New York na een verblijf in Europa. Bij het uitpakken van zijn baggage, ontdekt hij dat zijn Hermes schrijfmachine de vlucht niet had overleefd, onherstelbaar beschadigd. Zoals dat gaat volgens de Austeriaanse wetten van het toeval markeerde dit droeve incident het begin van een herboren schrijversleven. Mr. Coincidence kon zich geen nieuwe schrijfmachine veroorloven, want hij had geen cent meer. De droom van een glorieuze schrijverscarriere leek verder weg dan ooit. Enige dagen later ontmoette hij een vriend op een feestje. Deze vriend verkocht Auster tegen een vriendenprijsje een Olympia schrijfmachine. Iedere woord dat Auster sinds 1974 heeft geschreven, is getypt op die ene onverwoestbare Olympia. Auster heeft uiteindelijk een boekje geschreven over de bijzondere relatie met zijn schrijfmachine: The Story of my Typewriter. De Olympia inspireerde de kunstenaar Sam Messer. De eerste blik op de schrijfmachine was als liefde op het eerste gezicht. Met talloze schilderijen, tekeningen en foto’s waarop de Olympia is vereeuwigd als resultaat. Meegesleept door het enthousiasme van zijn kunstbroeder begon Auster zich te realiseren dat zijn schrijfmachine meer was dan een machine. De Olympia werd een persoonlijkheid. Een machine met verlangens en stemmingen. De beste vriend van homo scriptorus.

    Sam Messer, Mr Coincidence (Paul Auster) 1999

  • Crepuscult

    Een sinistere dag

    Vandaag is het vrijdag de 13de. En 13 augustus is eveneens ‘dag van de Linkshandigen’. Om het feest compleet te maken viert Fidel Castro vandaag ook nog eens zijn 84ste verjaardag. Castro is een ambidexter, wat betekent dat hij zowel vaardig is met de linker- als met de rechterhand. Hij overleefde de ambtstermijnen van maar liefst vier linkshandige Amerikaanse presidenten (Gerald Ford, Ronald Reagan, George H.W. Bush en Bill Clinton). En dan laat ik nog hors concours de zittende linkshandige president van de Verenigde Staten, Barack Obama. De linkshandige dynastie kwam bij de laatste verkiezingen overigens niet in gevaar, want zijn tegenstrever John McCain, geloof het of niet, is eveneens linkshandig! Dus linksom of rechtsom, de linkerhand wint (bijna) altijd. De vraag dringt zich op waarom opvallend veel Amerikaanse presidenten hun decreten met de linkerhand ondertekenen. Zou het slechts toeval zijn? Ongeveer 10% van de (Amerikaanse) bevolking is linkshandig, terwijl vijf van de zeven laatste presidenten (inclusief Obama) southpaws waren. Ik ben geen kei in kansberekeningen, maar dit is toch wel een opmerkelijk proportioneel verschil, die niet enkel toegeschreven kan worden aan toeval.  Men zou kunnen aanvoeren dat linkshandigen wellicht beschikken over een mysterieuze x-factor dat net het verschil maakt  in de hoogste politieke arena. Daar heb ik zo mijn vraagtekens bij. Ronald Reagan wordt bijvoorbeeld niet herinnerd om zijn buitengewone intellect of scherpzinnigheid, eigenschappen waarmee linkshandigen iets beter bedeeld zouden zijn. Reagan was  in mijn ogen juist de archetype van de rechtshandige man, maar toegegeven, deze gedachte komt waarschijnlijk voort uit mijn linkshandige vooringenomenheid en trots.

    Of zou er dan toch een sinister complot van linkshandigen zijn in de hoogste kringen van Washington dat zich zelfs uitstrekt over partijlijnen (met ambidextere lijntjes getrokken naar Havana)? Hoe bizar dit ook mogen klinken, het idee is misschien toch niet helemaal gaga. Haal de beelden maar terug van de inauguraties der presidenten. Wanneer een nieuw gekozen president de ‘Oath of Office’ aflegt, rust de linkerhand op de bijbel. De symboliek is evident: de linkerhand van een linkshandige op de bijbel is als een rituele bezegeling van een monsterverbond. Het sinistere verenigt zich met het goddelijke. “In God We Trust”. Ja, logisch. God is linkshandig.

  • Crepuscult

    Het Marlboro Man-syndroom

    Tientallen opgerookte sigarettenpakjes terug in de tijd heb ik mij gestort op het uitwerken van een blauwdruk voor een novelle: Het Marlboro Man-syndroom. De fundamenten werden gelegd, maar het heien in mijn hoofd is voortijdig gestopt. De bouwplaats ligt er verlaten bij, bezaaid met stompjes van opgerookte Marlboro’s. De bouwwerkzaamheden van de zo strak als een lucifer gestroomlijnde constructie zijn voor onbepaalde tijd stilgelegd door een slepend conflict tussen de architect en de bouwer. Verschillen van inzicht in de verwezenlijking van het fabelachtige ontwerp hebben helaas geleid tot een patstelling der geesten.
    De afmattende schaakpartijen met mijn eigen George Stark, de Dark half, eindigen meestal in ressentimentvolle remises. Wanneer ik opkijk van het schaakbord en probeer mijn tegenstander te verleiden tot een dodelijk staarduel, in de ijdele hoop hem door het priemen van mijn ogen te dwingen zijn koning om te leggen, zie ik niets anders dan een schim gehuld een wolk van tabaksrook, en dan realiseer ik me plots wie ik tegenover me heb: de man met het Marlboro Man-syndroom.

    Ooit in een vergeten bioscoopzaal, zag ik de Marlboro Man figureren in een reclameblok voorafgaande aan een voorstelling van Harley Davidson and the Marlboro Man. Het moet een van de laatste keren zijn geweest dat ik de Marlboro Man zag opdraven in zijn natuurlijke biotoop, een prairie van popcorn en plastic gewatteerd in nuit américaine licht (niet veel later, in 1996, werd de tabaksreclame verboden in de Nederlandse bioscopen). Toendertijd was ik me niet bewust van de wrange ironie: de Marlboro Man te aanschouwen als een sideshow freak in het voorprogramma van een film waarin het Marlboro Man imago werd gekaapt voor het resusciteren van Don Johnson’s zieltogende acteercarrière. Destijds was ik me eveneens niet bewust van de dramatische lotgevallen van de mannelijke modellen die de Marlboro Man over diverse decennia een ‘iconische representatie’ gaven. Maar liefst drie voormalige Marlboro Mannen stierven aan longkanker. Levens uitgedoofd door het aansteken van de ene Marlboro met de andere. De Marlboro Man vloek was dan ook de inspiratie voor de lugubere bijnaam van de Marlboro sigaretten: Cowboy killers. Wayne McLaren, de Marlboro Man van het jaar 1976, zette zich tegen het einde van zijn leven zelfs actief in voor de anti-roken lobby, waarop Philip Morris, het sigaretttenimperium achter de merknaam Marlboro, in een publicitaire tegenaanval het valse bericht de wereld in stuurde dat McLaren nooit model zou hebben gestaan voor de Marlboro Man campagne van 1976.

    De verborgen geschiedenis van de Marlboro Man was een geschiedenis van gefragmenteerde in rook opgaande identiteiten. De illusie van een identiteit is de ware identiteit van de Marlboro Man. Zoals de identiteit van de mysterieuze naamloze Cigarette Smoking Man in de tv-serie The X-files een illusie van een identiteit was. Het was dan ook zeer toepasselijk dat de Cigarette Smoking Mansigaretten  rookte van het fictieve merk Morley, een verbastering van Marley, oftewel Marlboro. Ik zou graag eens een Morley willen roken, misschien helpt het me wel af van het Marlboro Man-syndroom.

  • Crepuscult

    Melville & Melville

    In het Natuurhistorisch Museum Rotterdam worden later dit jaar (reconstructies van) delen van de Leviathan melvillei tentoongesteldeen fossiel van een Miocene roofpotvis, in 2008 ontdekt in de Pisco-Ica-woestijn aan de zuidkust van Peru. De welluidende naam van deze über-potvis, die zich voedde door baleinwalvissen te verorberen met zijn buitengewoon krachtige kaken en kolossale tanden, is uiteraard een ode aan het ultieme walvisboek Moby Dick en zijn auteur Herman Melville. Ongetwijfeld zal in een lade ergens ter wereld  een  referaat van een student  maritieme letterkunde rusten waarin de hypothese wordt opgeworpen dat Melville zelve, o ironie, de gevreesde witte potvis is van de moderne Amerikaanse literatuur (figuurlijk gesproken natuurlijk). Van John Steinbeck tot Don deLillo: vele vermetelen trachtten de ‘Great American Novel’ te schrijven, maar alle pogingen waren en zijn uiteindelijk gedoemd schipbreuk te lijden op die machtige ijsberg, de ongenaakbare Leviathan van de Amerikaanse literatuur, Moby Dick.

    De invloed van Herman Melville strekte zich veel verder uit dan de frontier van de Amerikaanse cultuur. Verder dan de Amerikaanse territoriale wateren. Verder  tot aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Tot in het gentille Frankrijk. Tot in de belevingwereld van ene Jean-Pierre Grumbach. Deze fransman geboren in 1918 raakte tijdens de Tweede Wereldoorlog verzeild in het Franse verzet en adopteerde als zijn nom de guerrede naam ‘Melville’: een eerbetoon aan zijn literaire held Herman Melville. Na de bevrijding wijdde hij zich aan zijn grootste liefde, de cinema, en sindsdien heeft de wereld hem leren kennen als de  filmregisseur Jean-Pierre Melville. Het zou te ver gaan aan de levenswandel van beide Melvilles een grote mate van synchroniciteit toe te dichten, maar daarentegen zijn er weldegelijk overlappende thema’s aan te wijzen in hun werk .

    Jean-Pierre Melville

    Mijns inziens was Le Samourai (1967) Jean-Pierre Melville’s beste film en vermoedelijk ook zijn meest persoonlijke: een onovertroffen cinematische meditatie over fatalisme, eenzaamheid en de ‘esthetiek van de leegte’. Door in te zoomen op de subtext van Le Samourai zal ik proberen aan te tonen dat er  thematische dwarsverbanden bestaan tussen Le Samourai en Moby Dick, ook al is de context van beide vertellingen nog zo verschillend. De Melvilles delen namelijk een fascinatie met solitaire mannen die recht op hun zelfdestructie af koersen. Beweeg uw vergrootglas daar waar ik mijn vinger leg en u zult zien.

    … Death is only a launching into the region of the strange Untried; it is but the first salutation to the possibilities of the immense Remote, the Wild, the Watery, the Unshored…” (Moby Dick, chapter 112). Dit citaat zou het In Memoriam kunnen zijn van een man verteerd door monomanie, een man die de grenzen opzoekt van wat menselijk mogelijk is om het object van zijn obsessie te vangen, een geesteshouding die zelfs voorbij doodsverachting reikt. In Moby Dick is de  geobsedeerde kapitein Ahab uiteraard de personificatie van deze geesteshouding.  Ook het Jeff Costello personage in Le Samourai,  subliem onderkoeld  vertolkt door Alain Delon, kent geen enkele vrees voor de dood. Als Costello staart naar het pistool die een collega-huurmoordenaar op hem richt, zien we in zijn ogen geen spoor van doodsangst.  Het is de blik van een man die weet dat hij al ten dode is opgeschreven. De cul-de-sac plot van Le Samourai is een lange rituele voorbereiding van een aangekondigde suicide.  Het fatale lot dat Costello uiteindelijk beschoren is, kondigt zich al vroeg aan, en vermoedelijk beseft Costello dat instinctief. Het enige wat nog telt is de dood lopende weg te volgen, die volgens Costello’s eigen ‘morele manifest’ niet geplaveid is op principes maar op ‘habitudes’: de code van een menselijk roofdier, een gewond roofdier, een analogie die in de openingsscene van Le Samourai al wordt gesuggereerd wanneer de volgende tekst op het scherm verschijnt: “Il n’y a pas de plus profonde solitude que celle de samouraï si ce n’est celle d’un tigre dans la jungle… peut-être...” (Er is geen grotere eenzaamheid dan die van de samourai behalve die van een tijger in de jungle…misschien…).

    Alain Deloin in Le Samourai

    Het fictieve universum van Jean-Pierre Melville wordt gedomineerd door mannen. Vooral eenzame zwijgende mannen die diep weggestoken in trenchcoats in de grijze parijse regen  hun noodlot achterna lopen. De eenzaamheid van Jeff Costello wordt nimmer verklaard, maar lijkt in essentie een zelfverkozen levenswijze te zijn. Leven volgens de code van de samourai.  Hetgeen geillustreerd wordt door de onthechte relaties die hij heeft met de twee vrouwen in de film. Zijn grauwe appartement mist iedere uitstraling van huiselijkheid. Geen thuis, geen ankers. Op de walvisvaarder Pequod in Moby Dick speelt zelfs geen enkele vrouw een rol van betekenis. Het is een wereld van mannen onder mannen. Een universum bijeengehouden door masculiene obsessies.
    De Pequod vaart over een oneindig lijkende zee – een immense open ruimte -en is tegelijkertijd gevangen in een vacuüm van fatalisme. De gestripte solitaire wereld van Jeff Costello is eveneens vacuumverpakt, soms claustrofobisch, maar vreemd genoeg ook onweerstaanbaar verleidelijk in al zijn verlatenheid. Ik noem het de esthetiek van de leegte. In Lawrence of Arabia vraagt iemand aan Lawrence waarom hij in hemelsnaam zo aangetrokken is tot de woestijn, een enorme open ruimte waar helemaal niets te vinden  is. Lawrence’s antwoord was: because it is clean. Ik denk dat Jean-Pierre Melville zou hebben aangevoeld wat hij bedoelde. Hij bracht de leegte van de woestijn naar Parijs. Hij schilderde een fascinerende wereld van groezelige muren en grijze schimmen, lege gangen en lege ogen, en een gewonde tijger opgejaagd  in een neon jungle.

    Zou in de jungle nog eens een solitaire tijger van een onbekende ondersoort worden ontdekt, dan zou het meer dan toepasselijk zijn het roofdier de naam Panthera tigris melvillis mee te geven. Als ode aan Melville, die andere Melville.

  • Crepuscult

    Inleiding in de Crepuscultiek

    Laat eerst de volgende dichtregels bezinken, neem een slok Chianti wijn of twee, en lees dan verder, waarde lezer…


    Non amo che le rose che non colsi        
    Non amo che le cose

    che potevano essere e non sono
    state                                            


    Ik houd slechts van de rozen
    die ik niet plukte
    Ik houd slechts van de dingen
    die konden zijn en niet zijn geweest

    Guido Gozzano

    Guido Gozzano (1883-1916) was de felst stralende ster aan het schemerduistere firmament der crepuscolari dichters. De crepuscolari hielden zich schuil in de schaduw van de rijke Italiaanse poëzie traditie.  Zij vermeden de ‘grote thema’s van het leven’ door zich vooral te richten op de vergankelijkheid der dingen. Meer dan in het fin de siècle-heden leefden zij in het verleden, en dan vooral in het verleden dat nooit was. Het lezen van de gedichten der crepuscolari is dan ook een begeesterende ervaring, alsof men injecties van onverdunde melancholie krijgt toegediend.

    ‘Fauna Obscura(1920) regie H. Richter?

    Een begeestering die Hubert Richter (1891-1926)  intens moet hebben ervaren toen hij crepusculare bloemen plukte tijdens zijn verblijf in het Triëst van 1918. Het was namelijk Richter die kort na de terugkeer naar zijn Wassenaar de crepuscultiek introduceerde in de kring van de mysterieuze  Nachtschade Familie. Richter was een Nederlandse filmpionier, een maker van experimentele documentaires waarin hij een ‘gesublimeerde waarheid’ wilde vastleggen, een filosofie van het waarheidsvinden die doet denken aan Werner Herzogs zoektocht  naar ‘de extatische waarheid’ decennia later. De meeste films zijn helaas voor de Nederlandse film- en cultuurgeschiedenis verloren gegaan toen zijn afgelegen huis in de Wassenaarse duinen afbrandde, een rampzalige gebeurtenis waarbij Richter zelf om het leven kwam. Met de brand is ook de crepuscultiek in Nederland tot as gereduceerd. Desalniettemin kende de Hollandsche crepuscultiek begin twintiger jaren van de vorige eeuw een bleue bloeiperiode. Tot de Nachtschade Familie behoorden behalve Richter ondermeer de spiritiste Beertje Hendriks en zelfbenoemd ‘poeet van de dageraad’, Constantijn Kleyn. Mede door hun pertinente en principiele weigering naar buiten te treden als een ‘beweging’ werd de Nachtschade Familie het mikpunt van spot in het Nederlandse culturele establishment van die voorbije dagen. Menigeen had het idee dat de Nachtschade Familie een gezelschap was van hysterici die zich bezig hielden met onvolwassen occulterie, de reden waarom zij laatdunkend werden afgedaan als een Crepuscult.

    Als hommage aan de Nachtschade Familie hanteer ik de geuzennaam Crepuscult voor deze website. Gestaag bouw  ik aan een curriculum  van crepuscultisch geinspireerde artikeltjes. Het is alsof ik aan het begin sta van een groot avontuur, waarbij ik geen flauw idee heb waar het avontuur mij zal brengen. De “thrill of discovery” die daarmee gepaard gaat, wil ik graag vasthouden en ik hoop dat u dit gevoel van opwinding eveneens ervaart als u mij op mijn reis vergezelt. De Crepuscultiek is een wereld van obsessies. Fascinatie met het onwerkelijke werkelijke. Het verdroomde verleden dat op de deur klopt, vooral als het buiten begint te schemeren.  Mijn eigen obsessies – film, literatuur en andere obscure fascinaties – zullen zich op deze website aan u opdringen, als  fanatieke Jehovah’s Getuigen aan uw deur. Ik vraag u voordat u de deur hard voor mij dichtslaat: leest u alstublieft mijn krantje!

    Welkom in de schemerwereld van Michel Kasimir!

  • Crepuscult

    Over Michel Kasimir

    Michel Kasimir Oginski

    Als we de geruchten over Michel Kasimir mogen geloven, zou hij een verre nazaat zijn van de Pools-Litouwse vorst Michael Kasimir Oginski (1731-1799): een ware homo universalis, geprezen om zijn patriottische dadendrang, bewonderd om zijn grote muzikale talenten, vereeuwigd op fraaie schilderijen en gecanoniseerd in jubelende geschiedenisboeken.  Deze moedige humanist  vond tussen de  bedrijven van de 18de eeuwse Ostpolitik en zijn ontelbare mecenaten door ook nog eens de tijd de harfpedale uit te vinden, een verbluffend wapenfeit die hem welhaast een goddelijke statuur verschafte in het pantheon van de edele harpmuziek. Kortom een man van alle tijden, een man in alle denkbare opzichten de anti-pool van onze anti-held Michel K. Zou het onwaarschijnlijke waar zijn dat een fractie van het verfijnde Oginski bloed door de aderen van Michel K. stroomt, dan is toch op zijn minst sprake van een curieuze degeneratie der genen in de Oginski stamboom. Want laten we wel wezen. Het contrast kan  nauwelijks schrijnender.  De schamele status van het heerschap Michel K. reikt tot het plafond van een gemankeerde slaapkamerrevolutionair. Bovendien is hij een notoire uitslaper, een ongekamde oblomovist,  een door obscure obsessies gegijzeld sujet, en over zijn esthetisch esprit hoeft men eigenlijk niet meer te weten dan dat hij heimelijk plezier ontleent aan het luisteren naar de suikerspinzoete zuchtklanken van plastieke girl groups uit de bedaagde jaren’ 60…

    foto @ Wolfje Eulalie

    Als ik iedere gerucht en mythe die om de mistige identiteit van Michel Kasimir hangt zou moeten doorprikken, dan volstaat alleen een lijvig boekwerk om alle dimensies van zijn mistrijk in kaart te brengen (En daar is uw dienaar momenteel druk mee bezig. Naar verwachting verschijnt in mei 2018 bij uitgeverij Psalmanazar het magnus opus: Michel Kasimir en ik. Een dubbelportret. Schrijft u alvast in en u ontvangt een dubbel gesigneerd exemplaar). Daarom zal ik mij  beperken tot de hamvraag die vele crepuscultici mij stellen: bestaat Michel Kasimir eigenlijk wel? Een gerechtvaardigde vraag in de wetenschap dat op het geheime dossier die de AIVD over de codenaam Michel K. heeft aangelegd een groot vraagteken is gestempeld (Mijn informant  wenst anoniem te blijven). De waarheid die nooit boven water mocht komen is echter dat Michel Kasimir wel degelijk bestaat (en dat hij niet bij zijn moeder woont zoals ik). Het krankzinnige toeval wil dat hij in dezelfde straat in dezelfde stad  woont als ik. Menige nacht zie ik zijn gestalte langs mijn venster schieten. Meerdere malen heb ik zijn schaduw geschaduwd in de crepusculaire randen van de dag. Overdag houdt hij zich gedeisd achter grauwe gordijnen. Mijn oor te luister leggend tegen de ongewassen ramen hoor ik het onophoudelijke ratelen van een antieke typemachine. Michel K. is de ghostwriter van zijn eigen leven. Verreweg de meeste geruchten die over Michel K. de ronde gaan zijn misleidend, maar paradoxaal genoeg ook illustratief voor de ondoorgrondelijke werkingen van het brein van een ongeveinsde fantast. Want de rondzwevende geruchten zijn onmiskenbaar opgetrokken uit de ondoorzichtige rook die opstijgt uit de schoorsteen van Michel K.’s vlammende verbeelding.

    Huib Hoxa © 2010